menu

Vrijheid van... 

een parodie op het onderwijsbeleid  

geschreven door Imke Jelle van Dam

Zwolle, 14-16 oktober 1988

Voorwoord

In 1917 komt aan een jarenlange schoolstrijd voorlopig een einde door een grondwetbepaling, waarin een gelijke bekostiging van scholen ongeacht richting werd geregeld. Hoewel in de betreffende wet over vrijheid van onderwijs wordt gesproken, komen in hetzelfde artikel eisen met -betrek­king tot de deugdelijkheid van het onderwijs (ter beoordeling aan de wet­gever) als bekostigingsvoorwaarde om de hoek kijken. De deugdelijkheidseisen zijn ingegeven door een artikel uit de grondwetsherziening van het jaar 1848: "Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regering". Dat de "aanhoudende zorg" van de overheid geen loos begrip is, blijkt als we de geschiedenis vervolgen.

Na de invoering van de Mammoetwet in 1968 is de discussie over de inrich­ting van het voortgezet onderwijs eigenlijk niet meer stilgevallen. De middenschoolplannen, het ontwikkelingsplan voortgezet onderwijs, de nota "Verder na de basisschool", passeerden de revue, maar kregen onvoldoende politiek en maatschappelijk draagvlak.

In een poging nu eindelijk eens uit deze impasse te komen, stapte de regering eind 1983 naar de Wetenschappelijke Raad voor het Regerings­beleid (WRR). Zij verzocht de raad haar te adviseren over de wenselijke inhoud, duur en structuur van de basisvorming in het onderwijs.

Ruim twee jaar later, februari 1986, publiceerde de WRR het advies "Basisvorming in het onderwijs". Onderwijsgevenden reageerden met gemeng­de gevoelens op het advies, maar in politiek Den Haag klonken al gauw enthousiaste geluiden op, met name uit de hoek van de regeringscoalitie van CDA en VVD. De kern van het rapport was: verhoging van het peil van het jeugdonderwijs door invoering van algemene basisvorming in de eerste drie jaren van het voortgezet onderwijs en door verbetering van het beroepsonderwijs.

Gedurende die eerste fase van het voortgezet onderwijs zouden, volgens de raad, àlle leerlingen dezelfde veertien vakken moeten volgen. Die zouden tachtig procent van de onderwijs tijd in beslag nemen. Al die veer­tien vakken moeten op alle scholen op twee niveaus worden aangeboden, een algemeen en een hoger niveau. De in de basisvorming verworven kennis, vaardigheden en inzichten moeten worden getoetst met centraal vast te stellen examens, die eveneens op twee niveaus kunnen worden afgenomen. Het gewenste niveau wordt met eindtermen aangegeven.

Het WRR-rapport wordt vrijwel in zijn geheel verwerkt in een conceptwet, die zich mag verheugen in vele kritische commentaren en officiële adviezen, met wijzigingsvoorstellen. Tegemoet wordt gekomen aan de wens in het lager beroepsonderwijs de basisvorming eerder te combineren met beroepsgerichte vakken. Voorts mogen de snelle leerlingen al na twee jaar de basisvorming afsluiten. Op 11 december 1987 wordt door minister Deetman de (vrijwel ongewijzigde) Wet op de basisvorming ingediend bij de Tweede Kamer. (Een verder verschil met de conceptwet is, dat de eindtermen in de wet zullen worden opgenomen).

De behandeling van deze wet zou in eerste instantie na de zomervakantie 1988 plaatsvinden. In verband met het politieke klimaat is de behandeling uitgesteld naar februari 1989.

naar boven

Vrijheid van...

Stelt u zich eens voor. Naast de reeds bestaande ministeries in Nederland wordt een nieuw toegevoegd: het Ministerie van Voeding. Vervolgens wordt de Grondwet uitgebreid met het volgende artikel: de voeding heeft de voortdurende zorg van de overheid. Voorts wordt geformuleerd: er bestaat vrijheid van voeding, mits deze gezond is; dit ter beoordeling aan de wetgever.

Ten tijde van de invoering van de Wet op de Voeding zag men een beperkt aantal traditionele eetgewoonten bij de verschillende delen van de bevolking. Dit gold overigens niet zozeer met betrekking tot de samenstelling van de maaltijd. Over het geheel genomen waren dat variaties op het thema: aardappelen, vlees en groente. Door grote groepen mensen werd groot belang gehecht aan het gebed, de berei­dingswijze van de maaltijd en de manier waarop getafeld werd. Deze handelswijze werd door de wetgever weliswaar gedoogd, hoewel zij geneigd was alle franje bij het nuttigen van de maaltijd te doen beperken.

Enkele tientallen jaren gingen voorbij. In de loop der tijd waren vele burgers over de dagelijkse voeding na gaan denken. Als gevolg hiervan ontstond vanzelf een grotere verscheidenheid van eetgewoon­ten bij de bevolking. Er vonden ook voortdurend gesprekken en verhitte discussies plaats over "gezonde voeding". Denkbeelden hierover lagen vaak mijlenver uiteen. Omdat de overheid enige greep wilde krijgen op het onderwerp van gesprek, schiep zij de begrippen; er werd onderscheid gemaakt in: het voorgerecht, het hoofdgerecht en het toetje. In navolging hiervan werden de be­schouwingen van deskundigen over "gezonde voeding" gaandeweg afge­stemd op deze driedeling.

Geleidelijk aan waren de elkaar opvolgende ministers steeds meer doordrongen van de grondwettelijke taak van de overheid: "de voeding heeft de voortdurende zorg van de wetgever". Dit werd door hen tot uitdrukking gebracht door het verzorgen van een steeds groter wordende stroom van circulaires, richtlijnen en voorschriften, die alle het bereiden van de voeding betroffen. Deze staatsbemoeie­nis werd niet door iedereen gewaardeerd. Juist omdat de inmenging van de overheid veelal leidde tot buikkrampen, verstopping of buikloop, heerste regelmatig grote ontevredenheid onder de bevolking. Behoudens enkele dissidenten aanvaardde het merendeel van het volk deze ongemakken, omdat men nu eenmaal gewend was om zo te denken. Waren sommige koks aanvankelijk bereid door middel van actie blijk te geven van hun onlustgevoelens, allengs werd dit steeds minder totdat na verloop van een tien, twintig jaar een ieder totaal lamgeslagen was.

De regelzucht van het Ministerie van Voeding beperkte zich overigens niet alleen tot de bereidingswijze van de maaltijden. Ook uitte deze zich in het doen samengaan van kleine restaurants in grote eet­gelegenheden en het invoeren van magnetrons ter snelle bereiding van diepvriesmaaltijden (op aandrang van het bedrijfsleven).

Omdat de reeds jarenlange discussie over de vraag hoe basisvoeding samen te stellen, zodat deze niet alleen gezond is, maar ook nog lekker, danig in een impasse was geraakt, meende de minister het tot zijn taak te moeten rekenen de knoop door te hakken. De betrok­ken minister Dieetman handelde daarbij zeer voortvarend. In plaats van zich te laten adviseren door een team van voedseldeskundigen en koks, dus mensen uit het veld, werd de opdracht verstrekt aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Geen van deze groep wetenschappers was deskundig op het gebied van de voeding. De taakomschrijving voor de WRR hield in: het samenstellen van een eenvormig menu voor wat betreft het hoofdgerecht, de zogenoemde basisrnaaltijd. Deze basismaaltijd moest ondermeer aan de eis voldoen dat het voedde naar lichaam, ziel en geest. Als hoofddoel werd ge­steld dat de samenstelling van het menu een toename van de gezond­heid van alle burgers tot gevolg zou hebben. Andere argumenten om tot de vaststelling van een basisrnaaltijd te komen waren: terugdringen van de omstandigheid dat er goede en slechte eters evenals grote en kleine eters zijn; verder een afname van het verschil tussen de eetgewoonten van het manlijke en het vrouwelijke deel van de bevolking. Voorts moest rekening worden gehouden met de eisen van de voedingsindustrie.

Na een gedegen onderzoek schrijft de Raad een uitvoerig rapport. Daarin valt te lezen dat ze met stomheid is geslagen na vaststel­ling dat over de praktijk van de voedingsgewoonte van de Nederlandse burger en het kookgedrag van de koks zo weinig bekend is. In het rapport staan lange waslijsten van voedingsmiddelen, zowel de van oudsher bekende, als andere die pas sinds enkele jaren bij sommigen in zwang zijn geraakt. De Wetenschappelijke Raad wikt en weegt en komt tot de slotsom dat -om aan de eis van "gezonde voeding" te voldoen- kan worden volstaan met een voedselpakket van 14 bestanddelen voor het hoofdgerecht. Zij geeft aan dat ze uit een groot arsenaal van op-zich-geschikte voedingsmiddelen echter een keuze heeft moeten maken om aan de eis van eenheidsmenu te voldoen (waarbij gelet is op de wensen van de voedingsindustrie). De WRR komt vervolgens met de volgende aanbeveling. In de eerste plaats: gekookte aard­appelen; dan: gebraden varkensvlees; voorts: of runder- of kalfs­vlees (naar vrije keuze van iedere burger). Verder volgen nog: ge­bakken uitjes, augurk, gekookt ei, snufje zout, gekookte worteltjes, bloemkool, scheutje azijn, diepvries doperwten, een schijfje tomaat, kaassaus en gemengde rauwkost.

In een tabel wordt op de gram nauwkeurig aangegeven in welke hoeveelheden de maaltijd moet (want het is natuurlijk verplicht) worden opgediend. Omdat smaken kunnen verschillen stelt de WRR voor dat één vijfde deel van de maaltijd naar eigen keuze kan worden aangevuld. Naast een verruiming van eerder genoemde ingrediënten kan ook voor toevoeging van andere voedingsmiddelen worden gekozen. Wie bijvoorbeeld mosterd of slasaus een belangrijk bestanddeel van de maaltijd acht, is vrij deze als garnering op de rand van het opgeschepte bord bij te voegen. Ook de liefhebbers van bijvoorbeeld gebakken aardappelen kunnen uitgaande van de voorgeschreven maaltijd deze tot het aangegeven maximum -in vrijheid- aanvullen. Hier­mede wordt geacht voldoende te hebben voldaan aan de eis dat de vrij­heid van voeding geëerbiedigd moet worden.

In het rapport wordt geadviseerd dat de basismaaltijd voor de doorsnee-eter drie kwartier duurt. De langzame eter krijgt een kwar­tier ekstra om alsnog het gehele bord leeg te eten. De WRR onderkent dat er kleine en grote eters zijn. Zij komt aan deze behoefte tege­moet door toe te staan dat het bord of normaal of dubbel wordt opgeschept. Alleen als het bord geheel leeg is gegeten, is het geoorloofd aan het toetje te beginnen. Voor de grote eter staat een appeltaart met slagroom of iets dergelijks te wachten; voor de kleine eter yoghurt of vla.

Ook wordt in het rapport naar voren gebracht dat het voorgeschreven menu met zich mee brengt dat aan het voorgerecht bepaalde eisen moeten worden gesteld. De Raad stelt dan ook voor dat de minister aangeeft op welke wijze de maag gevuld moet zijn alvorens aan het hoofdgerecht mag worden begonnen.

Het rapport van de WRR is goed doorwrocht. Het kabinet kan zich in grote lijnen vinden in het advies. De verschillende politieke partijen kunnen er heel goed mee uit de voeten. Dan volgt een perio­de van bespreking in de pers. Er worden kritische kanttekeningen gemaakt, maar de algemene teneur is toch: waardering. Vele voedsel­deskundigen, waaronder koks, schrijven ingezonden stukken naar de diverse kranten. Er wordt ondermeer grote kritiek geuit op het feit dat in de samenstelling van het menu de jus niet voorkomt. Terwijl toch bekend mag worden verondersteld dat in de afgelopen jaren aan jus zo'n belangrijke betekenis werd toegekend. De WRR stelt echter dat in het vlees en de gebakken uitjes deze component voldoende aanwezig is, zodat het niet wenselijk wordt geacht dit bestanddeel nog apart toe te voegen.

Andere critici zetten er vraagtekens bij of het gestelde doel, namelijk de toename van de gezondheid van de bevolking, wel kan worden bereikt. Is het wel mogelijk -stellen zij- dat mensen in drie kwartier een hoofdgerecht met 14 bestanddelen naar binnen werken, terwijl zij voorheen naar eigen keuze hun maaltijd samenstelden uit zo'n 6 ingrediënten en dan 4 kwartier besteedden om alles op te eten? Ook zijn er critische geluiden waarbij beweerd wordt dat de vrije aanvulling van de maaltijd procentueel te groot is. Hier­door is het mogelijk dat er toch nog geheel verschillend smakende maaltijden worden bereid. Weer anderen gaan in op het gedeelte wat betreft: "naar lichaam, ziel en geest". In het rapport onderkent de WRR dat voeding deze drie aspecten met zich mee draagt. In de uitwerking in het voorgeschreven menu is hier echter vrij weinig van terug te vinden. Een groot aantal critici is dan ook van mening dat deze basismaaltijd uitslultend het lichaam voedt. Zij vrezen dat van voeding van ziel en geest in het geheel geen sprake meer is.

Ondertussen verwerkt minister Dieetman het WRR-rapport in een Wet op de Basismaaltijd, de meeste kritieken naast zich neerleggend. Centraal in deze wet is het maagonderzoek na beëindiging van de maaltijd, waaruit moet blijken dat de maag op de voorgeschreven wijze gevuld is (uitgesplitst in koolhydraten, vetten, eiwitten, mineralen en vitaminen). Op advies van de Voedselraad, waarin gepensioneerde koks zitting hebben, wordt een enkele kleinigheid in de wet veranderd. Onder druk van de voedingsindustrie is de minister op een fundamenteel punt toch overstag gegaan. Het betreft een aanzienlijke groep mensen die het hoofdgerecht niet zo goed verdraagt. Het wordt hen toegestaan toch eerder aan hun toetje te beginnen' (in dit geval gortepap). Zij mogen dan maximaal 5 kwartier aan de gecombineerde maaltijd besteden. Ook komt de minister tege­moet aan de extra snelle eters. Zij mogen hun bord in 2 kwartier leeg eten, waarna zij zich kunnen wijden aan het toetje.

In vrijwel ongewijzigde vorm wordt het wetsontwerp ter behandeling aan de Tweede Kamer aangeboden. Minister Dieetman van het Ministerie van Voeding stelt dat binnen 10 jaar de wet voor iedere burger -zonder uitzondering- van toepassing is. Ontheffing is niet mogelijk. Toch weet de minister in de Memorie van Toelichting aan te geven dat de vrijheid van voeding niet of niet noemenswaard is aangetast. Op een enkele plaats is -naar zijn zeggen- er zelfs sprake van een grotere vrijheid!? (In veel persberichten is deze zinsnede kritiekloos verwerkt).

Het kon niet uitblijven dat onder de bevolking een kleine groep mensen zich vragen ging stellen. Of aan vrijheid van voeding wellicht een andere uitleg moest worden gegeven. Dat het een funda­menteel recht is van alle mensen om voor zichzelf te bepalen wat ze willen eten en bij wie ze willen eten. Of dat nu aardappelen dan wel rijst is; of het nu gekookt, gebakken dan wel gefrituurd wordt. Er ontstond eerst voorzichtig, later krachtiger, een bun­deling van gerichte activiteiten om het rechtsbewustzijn op te wekken. In hun strijd werden zij echter verzwakt door de anderen die door de vroegere ervaringen het vechten reeds moe waren geworden. Inmiddels was gebleken dat door het nuttigen van overmatige hoeveel­heden ongezonde voeding het gros der bevolking reeds door een diepe slaap was overmand...

Wegens grote vermoeidheid moet ik dit relaas op deze plaats beëin­digen. Graag had ik willen beschrijven dat velen door de inspannin­gen van de enkelen ontwaakten en tot een zelfstandig inzicht kwamen, dat de minister ver buiten zijn boekje was gegaan. Dat de overheid zich ertoe liet leiden, afgedwongen door de rechtelijke macht, vanaf dat moment zich te beperken tot het scheppen van voorwaarden, waardoor de vrijheid van voeding daadwerkelijk tot zijn recht kon komen. En dat dit weer tot gevolg had dat een ieder voor zichzelf bepaalde wat en bij wie hij wilde eten. En omdat geen mens gelijk was aan de andere, was de keuze aan verschillende menu's vrijwel onbeperkt. En dat hierdoor de basis was gelegd voor de -in werke­lijkheid- toenemende gezondheid van individuele mensen, die hier­door in staat waren te werken aan de gezondmaking van een door en door zieke maatschappij...

Misschien weten we hoe het ècht afloopt als we morgen wakker worden.

naar boven