menu

Griekenland bakermat Westerse muziek 

Griekse harmonieleer als basis  

Inleiding

In de westerse cultuur hebben kunstenaars en wetenschappers door de eeuwen heen vaak teruggegrepen op de Griekse en Romeinse Oudheid voor kennis en inspiratie. Terwijl veel van de literatuur en beeldhouwkunst bewaard bleef, gold dat niet voor de muziek. Middeleeuwse musici kenden geen voorbeelden van Griekse of Romeinse muziek. Pas in de renaissance werden enkele Griekse hymnen ontdekt. Uiteindelijk zijn ongeveer veertig Griekse muziekstukken of fragmenten teruggevonden, voornamelijk uit latere periodes.

Van de Romeinse muziek zijn geen authentieke resten over, maar uit beschrijvingen en kunstwerken blijkt dat muziek een belangrijke rol speelde in het leger, het theater, de religie en rituelen. De traditie van Romeinse muziek verdween in het begin van de middeleeuwen, vooral omdat de vroege christelijke kerk muziek die verbonden was met heidense gebruiken of wereldse feesten afwees en wilde laten verdwijnen.

Toch bleven sommige elementen van de oude muziekpraktijk bestaan, omdat ze onlosmakelijk met muziek zelf verbonden waren. Bovendien vormde de Griekse muziektheorie de basis voor de middeleeuwse muziekleer en filosofie. Om de middeleeuwse muziek goed te begrijpen, is het daarom noodzakelijk kennis te hebben van de muziek en muziektheorie van de Oudheid, in het bijzonder die van de Grieken.

naar boven

Muziek in het leven en denken van de oude Grieken

In de Griekse mythologie werd muziek beschouwd als een gave van de goden, uitgevonden en beoefend door goddelijke figuren zoals Apollo, Amfion en Orpheus. Men geloofde dat muziek magische krachten bezat: ze kon ziekten genezen, lichaam en geest zuiveren en wonderen in de natuur teweegbrengen. Muziek was van oudsher nauw verbonden met religieuze rituelen. In de eredienst van Apollo speelde de lier een centrale rol, terwijl bij de verering van Dionysos de aulos – een dubbelrietschalmei met een doordringende klank – het belangrijkste instrument was.

De lier en haar grotere variant, de kithara, werden gebruikt als solo-instrument of als begeleiding bij zang en poëzie. De aulos begeleidde dithyrambische poëzie, waaruit het Griekse drama is voortgekomen. Daarom werd in klassieke tragedies van onder anderen Aeschylos, Sofocles en Euripides muziek met aulos-begeleiding afgewisseld met gezongen koren.

Vanaf de zesde eeuw v.Chr. werden de lier en aulos ook als zelfstandige instrumenten bespeeld. Naarmate de instrumentale muziek zich ontwikkelde, groeide het aantal virtuozen en werd de muziek steeds complexer. Later, tegen het begin van onze jaartelling, keerde men juist terug naar eenvoud in muziek en theorie.

De meeste bewaard gebleven Griekse muziekfragmenten stammen uit latere periodes, zoals delen uit Orestes en Iphigeneia in Aulis van Euripides, de Delfische hymnen voor Apollo (2e eeuw v.Chr.) en hymnen van de Kretenzer Mesomedes uit de 2e eeuw n.Chr.

Griekse muziek was overwegend monofoon – enkelvoudige melodie zonder harmonie of contrapunt – en grotendeels geïmproviseerd. Ze werd vrijwel altijd gecombineerd met tekst, dans of beide, waarbij melodie en ritme nauw verweven waren met de structuur van de poëzie en de religieuze of dramatische context waarin de muziek klonk.

naar boven

Griekse muziek en filosofie

Hoewel de muziek van de vroege christelijke kerk in bepaalde opzichten leek op de Griekse muziek – monofoon, geïmproviseerd en onafscheidelijk van tekst – bestaat er geen directe historische continuïteit. Het was vooral de theorie van de Grieken die in de middeleeuwen invloedrijk was voor de Westeuropese muziek. Over Griekse muziektheorieën is veel meer bekend dan over de muziekpraktijk zelf, en vele principes uit de Griekse muziekfilosofie zijn tot vandaag de dag nog geldig.

Volgens Pythagoras en zijn volgelingen waren muziek en getallenleer nauw verbonden, omdat getallen de sleutel zouden zijn tot zowel het spirituele als het fysieke universum. Het systeem van muzikale klanken en ritmes, geordend volgens getallen, weerspiegelde de harmonie van de kosmos. Plato werkte deze ideeën verder uit in zijn werken Timaeus en De Staat, waarin hij ook de aard en functie van muziek behandelde en daarmee haar belangrijke rol in het onderwijs onderstreepte.

Daarnaast tonen de Grieken de nauwe relatie tussen muziek en poëzie. Voor hen waren de twee bijna synoniem: lyrische poëzie was poëzie die op een lier werd gezongen, en veel termen voor poëzie, zoals ode en hymne, waren oorspronkelijk muzikale begrippen.

naar boven

De ethosleer

De leer van het ethos, die de morele eigenschappen en effecten van muziek onderzoekt, sluit aan bij de Pythagoreïsche opvatting van muziek als een microkosmos: een systeem van toonhoogte en ritme dat wordt bepaald door wiskundige wetten die overal in de schepping gelden. In een latere, meer wetenschappelijke benadering lag de nadruk op de invloed van muziek op de wil, en daarmee op het karakter en gedrag van mensen. Aristoteles legde dit uit via de mimesistheorie: muziek imiteert hartstochten en gemoedstoestanden zoals woede, moed of zelfbeheersing. Door naar muziek te luisteren die bepaalde hartstochten oproept, wordt men door die hartstochten beïnvloed, waardoor langdurig luisteren naar verkeerde muziek het karakter kan bederven, terwijl de juiste muziek een goed karakter bevordert.

Plato en Aristoteles waren het erover eens dat de opvoeding van de 'goede' mens kon plaatsvinden via een systeem van openbaar onderwijs waarin lichamelijke oefening en muziek centraal stonden: de eerste voor discipline van het lichaam, de tweede voor discipline van de geest. Aristoteles ging echter verder dan Plato door in zijn Politica toe te staan dat muziek ook gebruikt mocht worden voor amusement en intellectueel genot, niet alleen voor onderwijs.

naar boven

Het Griekse muzieksysteem

De Griekse muziektheorie is voor het eerst gedetailleerd beschreven door Aristoxenos (ca. 330 v.Chr.) en zo’n 400 jaar later samengevat door Cleonides. Aristoxenos baseerde zijn muziektheorie op het gehoor, niet op wiskundige berekeningen, zoals bij Pythagoras. In zijn systeem werden de intervallen binnen een kwart, het zogenaamde tetrachord, op verschillende manieren verdeeld, afhankelijk van het diatonische, chromatische of enharmonische geslacht. Bij het diatonische geslacht werden de (dalende) tonen zo verdeeld dat er twee grotere en één kleinere toon in de kwart aanwezig waren, wat overeenkomt met onze noties van hele en halve tonen. Het chromatische geslacht verdeelde de kwart (dalend) in een grotere toon en twee kleinere tonen, waardoor het een meer expressief karakter kreeg. Het enharmonische geslacht maakte gebruik van een nog grotere toon (dalend) gevolgd door twee zeer kleine intervallen, wat resulteerde in microtonale verschillen die vooral voor expressieve melodieën werden gebruikt.

Er wordt beschreven hoe toonladders uit tetracorden naar boven en onder kunnen worden opgebouwd vanuit de centrale toon, de mese. Voorts dat er zeven modi bestaan (dorisch, frigisch, lydisch, enzovoort), waarop de middeleeuwse kerktoonladders (voor een klein deel foutief) zijn gebaseerd.

De Griekse harmonieleer omvatte nog veel meer dan in dit kader kan worden beschreven. Zie voor meer info op Wikipedia: Musical system of ancient Greece.

naar boven

Muziek uit het oude Rome

Het is onduidelijk of de Romeinen zelf belangrijke bijdragen hebben geleverd aan muzikale theorie of praktijk. Hun kunstmuziek was grotendeels ontleend aan Griekenland, vooral nadat Griekenland in 146 v.Chr. een Romeinse provincie werd, mogelijk ter vervanging van een inheemse Etruskische of Italiaanse muziek die onbekend is gebleven. Muziek was aanwezig bij vrijwel alle openbare gebeurtenissen, maar ook bij privé-amusement en in het onderwijs. Tijdens de bloeitijd van het Romeinse Rijk, in de eerste twee eeuwen van de christelijke jaartelling, werden kunst, architectuur, filosofie, religieuze rituelen en andere cultuuruitingen uit de hellenistische wereld overgenomen. In de derde en vierde eeuw, toen het Rijk economisch achteruitging, nam de grootschalige productie van muziek af.

naar boven