menu

Aanvullende informatie Hedendaagse muziek 

Anton Schönberg  

1. Arnold Schönberg - Verklärte Nacht: Het idioom van het eerste belangrijke werk, het strijksextet Verklärte Nacht (1899), is duidelijk afgeleid van dat van Tristan van Wagner, terwijl het symfonische gedicht Pelleas und Melisande (1903) naar Strauss verwijst.

2. Arnold Schönberg - Pelleas und Melisande: Zie 1.

3. Arnold Schönberg - Gurre-Lieder: Met de massale symfonische cantate Gurre-Lieder voor vijf solisten, een verteller, vier koren en een groot orkest (1901/1911), overtrof Schönberg zelfs de omvang en complexiteit van de werken van Mahler en Strauss en de heftige expressie van Wagner. In de Gurre-Lieder en Pelleas und Melisande ging Schönberg met zijn chromatiek tot het uiterste van wat bin­nen de grenzen van de tonaliteit mogelijk was. Van daar was het slechts een kleine stap naar een gelijke behandeling van alle twaalf tonen van het octaaf.

4. Arnold Schönberg - strijkkwartet in d-mineur (1905): In zijn tweede periode is Schönberg duidelijk een andere weg ingeslagen. In die tijd schreef hij de eerste twee strijkkwartetten (in d- en fis-mineur, 1905 en 1908), de eerste Kammersymphonie (1906) voor vijftien instrumenten, de Fünf Orchesterstücke opus 16 (1909), een cyclus liederen met pianobegeleiding, Das Buch der hängenden Gärten (1908), een monodrama voor solist en orkest Erwartung (Verwachting, 1909), en een dramatische pantomime, Die glückliche Hand (De gelukkige hand, 1911-1913). In deze werken neemt Schönberg afstand van de post-romantische expansiedrift en de massale bezettingen. Hij verkiest kleine combinaties van instrumenten of, als hij een groot orkest gebruikt, een solistische behandeling van de instrumenten of snelle wisselingen in klankkleur. Ritme en contrapunt worden gecompliceerder en de melodielijn wordt gefragmentariseerd. Dit gaat gepaard met een meer geconcentreerde materiaal behandeling. Zo ontstaan in het Eerste strijkkwartet alle thema's uit variaties en combinaties van enkele motivische kiemcellen. Vrijwel al het muzikale materiaal, zelfs in de nevenstemmen, is daarvan afgeleid. Historisch van groot belang is het feit dat Schönberg in de jaren tussen 1905 en 1921 de op een tonaal centrum georiënteerde chromatiek verruilde voor iets wat men meestal als atonaliteit aanduidt (zelf gebruikte hij liever de term pantonaal).

5. Arnold Schönberg - strijkkwartet in fis-mineur (1908): Zie 4.

6. Arnold Schönberg - eerste Kammersymphonie (1906): Zie 4.

7. Arnold Schönberg - Fünf Orchesterstücke, opus 16 (1909): Zie 4.

8. Arnold Schönberg - Das Buch der hängenden Gärten (1908): Zie 4.

9. Arnold Schönberg - Erwartung (1909): Zie 4.

10. Arnold Schönberg - Die glückliche Hand (1911-1913): Zie 4.

11. Arnold Schönberg - Drie pianostukken, opus 11: Bij Schönberg was de overgang van een door extreme chromatiek verwijde tonaliteit naar atonaliteit met vrije dissonanten een geleidelijk proces. De pianostukken van opus 11 zijn nog gecomponeerd in een overgangsstijl; het laatste deel van het Tweede strijkkwartet (behalve de slotcadens in Fis-majeur) en de pianostukken opus 19 zijn vrij atonaal.

12. Arnold Schönberg - Zes kleine pianostukken, opus 19: Zie 11.

13. Arnold Schönberg - Pierrot lunaire (1912): De bekendste vooroorlogse compositie van Schönberg is Pierrot lunaire uit 1912. Een van de meest in het oog springende aspecten van Pierrot lunaire is het gebruik van de Sprechstimme, een gestileerde muzikale declamatie die het midden houdt tussen spraak en zang.