menu

Aanvullende informatie Barok 

Inhoudsopgave


Vroege opera

1. Emilio de'Cavalieri - Dalle piu alte sfere: De duurste en meest spectaculaire intermedi waren die welke in Florence werden uitgevoerd voor het huwelijk van groothertog Ferdinand de Medici van Toscane en Christine van Lotharingen in 1589, onder leiding van Emilio de Cavalieri en gedirigeerd door Giovanni Bardi. Het eerste lied, Dalle piu alte sfere, ter ere van het huwelijkspaar, is typerend voor de sololiederen uit deze tijd en is waarschijnlijk door Cavelieri gecomponeerd op een gedicht van Bardi. Het heeft vier instrumentale partijen, waarvan de bovenste door de zanger wordt verdubbeld, zij het in een zeer geornamenteerde versie. [bron: Grout, blz 333/334]

2. Orazio Vecchi - Amfiparnaso - Prologo: De meest radicale pogingen om het madrigaal geschikt te maken voor dramatische doeleinden waren madrigaalcycli, waarin een reeks scènes of stemmingen werd beschreven, of een simpel komisch plot in dialoog werd gepresenteerd; de karakters werden tegen elkaar afgezet door contrasterende groepen van stemmen en korte soli. (...) De beroemdste madrigaalkomedie was L'amfiparnasso (De hellingen van Parnassus), door de componist Orazio Vecchi uit Modena (1550 - 1605), gepubliceerd in 1597. [bron: Grout, blz. 335]

3. Jacopo Peri & Giulio Caccini - Euridice: In 1581 publiceerde Vincenzo Galilei een 'dialoog over de oude en moderne muziek', waarin hij de theorie en de praktijk van het vocale contrapunt aanviel zoals die in het Italiaanse madrigaal werd geïllustreerd. Kort samengevat was zijn argument dat alleen een enkele melodielijn met de juiste toonhoogte en ritmen een bepaalde versregel kon uitdrukken. Daarom kon muziek niet de emotionele boodschap van de tekst overbrengen wanneer verschillende stemmen tegelijkertijd verschillende melodieën en woorden zongen, wanneer sommige stemmen laag en andere hoog waren, sommige stegen en andere daalden, sommige in lange nootwaarden en andere in korte bewogen (...). Woordschildering, imitaties van zuchten en dergelijke, zo gebruikelijk in het zestiende-eeuwse madrigaal, vond Galilei kinderachtig. De juiste manier om woorden op muziek te zetten, zei hij, was het gebruik van een solomelodie die de natuurlijke intonaties van een goede redenaar of acteur versterkte. (...) Door deze woorden geïnspireerd schreven Jacopi Peri en Giulio Caccini Euridice, op een gedicht van Rinuccini. [bron: Grout, blz. 338/339]

4. Emilio de' Cavalieri - Rappresentatione di Anima, et di Corpo: In Rome bracht de edelman Emilio de Cavalieri in februari 1600 een religieus muzikaal toneelstuk op de planken, La rappresentatione di Anima et di corpo, het langste geheel muzikale toneelstuk tot dan toe. Peri, Caccici en Cavalieri streefden alledrie naar een manier van zingen die het midden hield tussen gesproken voordracht en zang. Caccini en Cavalieri schreven in een stijl die gebaseerd was op het madrigaal en op de oude geïmproviseerde aria's voor het zingen van poëzie. Peri maakte ook gebruik van deze stijl in zijn proloog. Maar voor dialoog vond hij een nieuwe stijl uit, die spoedig recitativo of recitatiefstijl werd genoemd. [Grout, blz. 339]

5. Giulio Caccini - Perfidissimo volto: Perfidissimo volto was een van de madrigalen waarvan Caccini trots vermeldde dat die in Bardi's Camerata rond 1590 'met hartelijk applaus' werd ontvangen. Elke versregel is een afzonderlijke frase en eindigt ofwel in een cadens of een aangehouden noot of notenpaar. [Grout, blz. 340]

6. Claudio Monteverdi - L'Orfeo: Monteveldi's L'Orfeo, in 1607 in Mantua opgevoerd, volgde duidelijk de Florentijnse Euridice-opera's, zowel wat betreft het onderwerp als wat betreft de mengeling van stijlen. Rinuccini's kleine pastorale werd door de dichter Alessandro Striggio uitgebreid tot een drama in vijf akten en Monteverdi, reeds een ervaren componist van madrigalen en kerkmuziek, kon gebruik maken van een rijk palet van vocale en instrumentale middelen. Het recitatief krijgt meer continuïteit en een langere adem door een zorgvuldig tonale organisatie en bereikt op belangrijke momenten een hoog lyrisch niveau. Verder introduceerde Monteverdi vele solo-aria's, duetten, madrigaalachtige schema's ensembles en dansen, die samen een vrij groot deel van het werk uitmaken en zorgen voor het nodige contrast met de recitatieven. (...) Evenals in Peri's Euridice wordt de meest moderne stijl bewaard voor dramatische dialoog en hartstochtelijke redes. [Grout, blz. 344/345]

In 'L’Orfeo' van Monteverdi vinden we nog veel koorzang. Die opera heeft nog sterke renaissance-trekken, vergelijkbaar met de vijfstemmige madrigalen-opera van Orazio Vecchi, de renaissance-voorloper van de opera. In zijn latere twee opera's ligt bij Monteverdi de nadruk al geheel en al op de solozang, dus de monodie, dat is de echte barok-opera. [Marc van Delft]

7. Claudio Monteverdi - Lamento d'Arianna: De muziek van Monteverdi's volgende opera, Arianna (1608) is verloren gegaan, afgezien van enkele fragmenten en één nummer, een klaagzang. Dit beroemde stuk in een rijkere recitatiefstijl werd in de zeventiende eeuw alom bewonderd als een der beste voorbeelden van expressieve monodie, dat, indien goed gezongen, de luisteraars altijd tot tranen toe bewoog. [Grout, blz. 345/346]

8. Marco da Gagliano - La Dafne: Ondanks de beroering die de vroege muzikale pastorales onder kenners veroorzaakten bleef het Florentijnse hof de voorkeur geven aan balletten, maskerspelen en intermedi om officiële evenementen zoals huwelijken op te vrolijken. In de volgende dertig jaar waren er nog slechts enkele opera's na de twee over Eurydice: Dafne (1608) en Il Medoro (1619) van Marco da Gagliano (1594 - 1651), La liberazione di Ruggiero dall'isola d'Alcina (1625) door Francesca Caccini (1587 - ca 1640), dochter van Giulio, en La Flora (1628) door Gagliano en Peri. [Grout, blz. 346]

9. Francesca Caccini - La Liberazzione di Ruggiero dall'isola d' Alcina: Zie notitie 8.

10. Stefano Landi - Sant'Alessio: De meest productieve librettist van religieuze, serieuze en komische opera's was Giulio Rospigliosi, die in 1657 tot kardinaal werd verheven en tien jaar later tot paus werd gekozen (Clemens IX). Zijn beroemdste libretto was Saint'Alessio (1632), gebaseerd op het leven van de vijfde-eeuwse Sint-Alexis en op muziek gezet door Stefano Landi (ca. 1590 - ca 1655). [Grout, blz. 347]

11. Domenico Mazzocchi - La Catena d'Adone: In de muziek van de Romeinse opera werd het onderscheid tussen twee soorten solozang, recitatief en aria, groter dan ooit tevoren. Het recitatief leek meer op voordracht dan bij Peri of Monteverdi, terwijl de aria's melodieus en voornamelijk strofisch waren, hoewel sommige een basso ostinato hadden. Daartussen bevonden zich wat de componist van La catena d'Adone (1626), Domenico Mazzocchi (1592 - 1665), half-aria's (mezz'arie) noemde: korte, melodieuze intermezzo's temidden van recitatieven. [Grout, blz. 347]

12. Luigi Rossi - Orfeo: De belangrijkste latere Romeinse componist van opera's was Luigi Rossi (1597 - 1653). Zijn Orfeo (Parijs, 1647), met een libretto van Francesco Buti, is gebaseerd op hetzelfde onderwerp als de eerdere opera's van Peri, Caccini en Monteverdi. Dit werk illustreert de verandering die het operalibretto had doorgemaakt in de loop van de eerste helft van de zeventiende eeuw. De antieke eenvoud van de mythe is bijna geheel bedolven onder een massa irrelevante incidenten en karakters, spectaculaire toneeleffecten en detonerende komische episodes. (...) De teloorgang van het libretto viel samen met de ontwikkeling van een imposante stijl in de theatermuziek. Rossi's Orfeo is, in feite, een goed uitgekiende opeenvolging van zulke prachtige aria's en ensembles dat de luisteraar de dramatische gebreken ervan zal vergeven. [Grout, blz. 347/348]

13. Claudio Monteverdi - Il ritorno di Ulisse in Patria: Monteverdi schreef zijn twee laatste opera's voor Venetië: Il ritorno d'Ulisse in patria (De terugkeer van Ulysses in zijn vaderland) en L'incoronazione di Poppea (De kroning van Poppea) die respectievelijk in 1641 en 1642 werden uitgevoerd. Poppea is in vele opzichten Monteverdi's beste opera. Hij heeft niet de afwisselende, kleurrijke orkestratie en het grote instrumentale en theatrale apparaat van Orfeo, maar is onovertroffen in de uitbeelding van menselijke karakters en hartstochten door middel van muziek en ligt in dit opzicht ver voor op alle andere zeventiende-eeuwse opera's. [Grout, blz. 348]

14. Claudio Monteverdi - L'incoronazione di Poppea: Zie notitie 13.

15. Francesco Cavalli - Giasone: Een van de meest vooraanstaande Venetiaanse operacomponisten was Monteverdi's leerling, Pier Francesco Cavalli (1602 - 1676). De voortdurende vraag naar nieuwe werken in Venetië vindt zijn weerslag in de omvang van Cavalli's produktie. Van zijn eenenveertig opera's was Giasone de beroemdste (1649). [Grout, blz. 349]

16. Antonio Cesti - Il Pomo D'Oro: De opera's van Antonio Cesti (1623 - 1669) zijn meer gepolijst maar stilistisch minder krachtig dan die van Cavalli; Cesti blinkt uit in lyrische aria's en duetten. Zijn beroemdste opera Il Pomo d'oro (De gouden appel) werd in 1667 in Wenen uitgevoerd ter gelegenheid van het huwelijk van keizer Leopold I. [Grout, blz. 349]

17. Antonio Cesti - Orontea: Meer karakteristiek is Orontea (ca 1649), een van de opera's die in de zeventiende eeuw het meest regelmatig werden uitgevoerd, niet alleen in Venetië, maar ook in Rome, Florence, Milaan, Napels, Innbruck en elders. [Grout, blz. 350]

naar boven



Vocale kamermuziek

naar boven



Kerkmuziek

naar boven



Instrumentale muziek

naar boven



Opera

naar boven



Cantate en lied

naar boven



Kerkmuziek en oratorium

naar boven



Muziek voor toetsinstrumenten

naar boven



Muziek voor ensemble

naar boven



Vivaldi

naar boven



Rameau

naar boven



Bachs instrumentale muziek

naar boven



Bachs vocale muziek

naar boven



Händel

naar boven