Aanvullende informatie Barok
Vroege Barok
1. Emilio de'Cavalieri - Dalle piu alte sfere: De duurste en meest spectaculaire intermedi (tussenspelen) waren die welke in Florence werden uitgevoerd voor het huwelijk van groothertog Ferdinand de Medici van Toscane en Christine van Lotharingen in 1589, onder leiding van Emilio de Cavalieri en gedirigeerd door Giovanni Bardi. Het eerste lied, Dalle piu alte sfere, ter ere van het huwelijkspaar, is typerend voor de sololiederen uit deze tijd en is waarschijnlijk door Cavelieri gecomponeerd op een gedicht van Bardi. Het heeft vier instrumentale partijen, waarvan de bovenste door de zanger wordt verdubbeld, zij het in een zeer geornamenteerde versie.
2. Orazio Vecchi - Amfiparnaso - Prologo: De meest radicale pogingen om het madrigaal geschikt te maken voor dramatische doeleinden waren madrigaalcycli, waarin een reeks scènes of stemmingen werd beschreven, of een simpel komisch plot in dialoog werd gepresenteerd; de karakters werden tegen elkaar afgezet door contrasterende groepen van stemmen en korte soli. (...) De beroemdste madrigaalkomedie was L'amfiparnasso (De hellingen van Parnassus), door de componist Orazio Vecchi uit Modena (1550 - 1605), gepubliceerd in 1597.
3. Jacopo Peri & Giulio Caccini - Euridice: In 1600 zette Jacopo Peri (1561–1633) het pastorale toneelstuk Euridice van Ottavio Rinuccini op muziek, uitgevoerd tijdens de huwelijksfeesten van Hendrik IV van Frankrijk en Maria de’ Medici in Florence. Giulio Caccini (1551–1618) eiste dat zijn leerlingen uitsluitend zijn eigen muziek zongen, waardoor een derde van de uitvoering uit zijn werk bestond. Beide componisten publiceerden het volgende jaar hun eigen versie — de vroegst bewaard gebleven complete opera’s. Kort daarna, in 1607, volgde Monteverdi’s beroemde L’Orfeo. In 1581 publiceerde Vincenzo Galilei een 'dialoog over de oude en moderne muziek', waarin hij de theorie en de praktijk van het vocale contrapunt aanviel zoals die in het Italiaanse madrigaal werd geïllustreerd. Kort samengevat was zijn argument dat alleen een enkele melodielijn met de juiste toonhoogte en ritmen een bepaalde versregel kon uitdrukken. Daarom kon muziek niet de emotionele boodschap van de tekst overbrengen wanneer verschillende stemmen tegelijkertijd verschillende melodieën en woorden zongen, wanneer sommige stemmen laag en andere hoog waren, sommige stegen en andere daalden, sommige in lange nootwaarden en andere in korte bewogen (...). Woordschildering, imitaties van zuchten en dergelijke, zo gebruikelijk in het zestiende-eeuwse madrigaal, vond Galilei kinderachtig. De juiste manier om woorden op muziek te zetten, zei hij, was het gebruik van een solomelodie die de natuurlijke intonaties van een goede redenaar of acteur versterkte. (...) Door deze woorden geïnspireerd schreven Jacopi Peri en Giulio Caccini Euridice, op een gedicht van Rinuccini.
4. Emilio de' Cavalieri - Rappresentatione di Anima, et di Corpo: In Rome bracht de edelman Emilio de Cavalieri in februari 1600 een religieus muzikaal toneelstuk op de planken, La rappresentatione di Anima et di corpo, het langste geheel muzikale toneelstuk tot dan toe. Peri, Caccici en Cavalieri streefden alledrie naar een manier van zingen die het midden hield tussen gesproken voordracht en zang. Caccini en Cavalieri schreven in een stijl die gebaseerd was op het madrigaal en op de oude geïmproviseerde aria's voor het zingen van poëzie. Peri maakte ook gebruik van deze stijl in zijn proloog. Maar voor dialoog vond hij een nieuwe stijl uit, die spoedig recitativo of recitatiefstijl werd genoemd.
5. Giulio Caccini - Perfidissimo volto: Perfidissimo volto was een van de madrigalen waarvan Caccini trots vermeldde dat die in Bardi's Camerata rond 1590 'met hartelijk applaus' werd ontvangen. Elke versregel is een afzonderlijke frase en eindigt ofwel in een cadens of een aangehouden noot of notenpaar.
6. Claudio Monteverdi - L'Orfeo: Monteveldi's L'Orfeo, in 1607 in Mantua opgevoerd, volgde duidelijk de Florentijnse Euridice-opera's, zowel wat betreft het onderwerp als wat betreft de mengeling van stijlen. Rinuccini's kleine pastorale werd door de dichter Alessandro Striggio uitgebreid tot een drama in vijf akten en Monteverdi, reeds een ervaren componist van madrigalen en kerkmuziek, kon gebruik maken van een rijk palet van vocale en instrumentale middelen. Het recitatief krijgt meer continuïteit en een langere adem door een zorgvuldig tonale organisatie en bereikt op belangrijke momenten een hoog lyrisch niveau. Verder introduceerde Monteverdi vele solo-aria's, duetten, madrigaalachtige schema's ensembles en dansen, die samen een vrij groot deel van het werk uitmaken en zorgen voor het nodige contrast met de recitatieven. (...) Evenals in Peri's Euridice wordt de meest moderne stijl bewaard voor dramatische dialoog en hartstochtelijke redes.
In 'L’Orfeo' van Monteverdi vinden we nog veel koorzang. Die opera heeft nog sterke renaissance-trekken, vergelijkbaar met de vijfstemmige madrigalen-opera van Orazio Vecchi, de renaissance-voorloper van de opera. In zijn latere twee opera's ligt bij Monteverdi de nadruk al geheel en al op de solozang, dus de monodie, dat is de echte barok-opera. [Marc van Delft]
7. Claudio Monteverdi - Lamento d'Arianna: De muziek van Monteverdi's volgende opera, Arianna (1608) is verloren gegaan, afgezien van enkele fragmenten en één nummer, een klaagzang. Dit beroemde stuk in een rijkere recitatiefstijl werd in de zeventiende eeuw alom bewonderd als een der beste voorbeelden van expressieve monodie, dat, indien goed gezongen, de luisteraars altijd tot tranen toe bewoog.
8. Marco da Gagliano - La Dafne: Ondanks de beroering die de vroege muzikale pastorales onder kenners veroorzaakten bleef het Florentijnse hof de voorkeur geven aan balletten, maskerspelen en intermedi om officiële evenementen zoals huwelijken op te vrolijken. In de volgende dertig jaar waren er nog slechts enkele opera's na de twee over Eurydice: Dafne (1608) en Il Medoro (1619) van Marco da Gagliano (1594 - 1651), La liberazione di Ruggiero dall'isola d'Alcina (1625) door Francesca Caccini (1587 - ca 1640), dochter van Giulio, en La Flora (1628) door Gagliano en Peri.
9. Francesca Caccini - La Liberazzione di Ruggiero dall'isola d' Alcina: Francesca Caccini (1587–ca. 1641) was een Italiaanse componiste, zangeres en een van de eerste bekende vrouwelijke operacomponisten. Ze werkte aan het hof van Firenze, onder patronage van de Medici, en stond bekend om haar technische vaardigheid, expressieve zang en innovatieve dramatische ideeën. Ze was een leerling van Giulio Caccini (haar vader) en zette zijn monodische en retorische stijl verder in haar eigen werken. La Liberazione di Ruggiero dall’isola d’Alcina (1610) wordt vaak beschouwd als de eerste volledige opera geschreven door een vrouw. De opera vertelt het verhaal van de ridder Ruggiero, die door magie gevangen wordt gehouden op het eiland van de tovenares Alcina en uiteindelijk wordt bevrijd door liefde en deugdzame interventie. Samenvattend: La Liberazione di Ruggiero dall’isola d’Alcina is een vroege barokopera waarin drama, emotie en virtuoze zanglijnen samenkomen, en het markeert Francesca Caccini als een pionier van de vrouwelijke operacompositie en expressieve barokmuziek.
10. Stefano Landi - Sant'Alessio: De meest productieve librettist van religieuze, serieuze en komische opera's was Giulio Rospigliosi, die in 1657 tot kardinaal werd verheven en tien jaar later tot paus werd gekozen (Clemens IX). Zijn beroemdste libretto was Saint'Alessio (1632), gebaseerd op het leven van de vijfde-eeuwse Sint-Alexis en op muziek gezet door Stefano Landi (ca. 1590 - ca 1655).
11. Domenico Mazzocchi - La Catena d'Adone: In de muziek van de Romeinse opera werd het onderscheid tussen twee soorten solozang, recitatief en aria, groter dan ooit tevoren. Het recitatief leek meer op voordracht dan bij Peri of Monteverdi, terwijl de aria's melodieus en voornamelijk strofisch waren, hoewel sommige een basso ostinato hadden. Daartussen bevonden zich wat de componist van La catena d'Adone (1626), Domenico Mazzocchi (1592 - 1665), half-aria's (mezz'arie) noemde: korte, melodieuze intermezzo's temidden van recitatieven.
12. Luigi Rossi - Orfeo: De belangrijkste latere Romeinse componist van opera's was Luigi Rossi (1597 - 1653). Zijn Orfeo (Parijs, 1647), met een libretto van Francesco Buti, is gebaseerd op hetzelfde onderwerp als de eerdere opera's van Peri, Caccini en Monteverdi. Dit werk illustreert de verandering die het operalibretto had doorgemaakt in de loop van de eerste helft van de zeventiende eeuw. De antieke eenvoud van de mythe is bijna geheel bedolven onder een massa irrelevante incidenten en karakters, spectaculaire toneeleffecten en detonerende komische episodes. (...) De teloorgang van het libretto viel samen met de ontwikkeling van een imposante stijl in de theatermuziek. Rossi's Orfeo is, in feite, een goed uitgekiende opeenvolging van zulke prachtige aria's en ensembles dat de luisteraar de dramatische gebreken ervan zal vergeven.
13. Claudio Monteverdi - Il ritorno di Ulisse in Patria: Monteverdi schreef zijn twee laatste opera's voor Venetië: Il ritorno d'Ulisse in patria (De terugkeer van Ulysses in zijn vaderland) en L'incoronazione di Poppea (De kroning van Poppea) die respectievelijk in 1641 en 1642 werden uitgevoerd. Poppea is in vele opzichten Monteverdi's beste opera. Hij heeft niet de afwisselende, kleurrijke orkestratie en het grote instrumentale en theatrale apparaat van Orfeo, maar is onovertroffen in de uitbeelding van menselijke karakters en hartstochten door middel van muziek en ligt in dit opzicht ver voor op alle andere zeventiende-eeuwse opera's.
14. Claudio Monteverdi - L'incoronazione di Poppea: L’incoronazione di Poppea (“De kroning van Poppea”) werd voor het eerst uitgevoerd in Venetië in 1643 en is Monteverdi’s laatste en meest gerijpte opera. Het werk vertelt het historische verhaal van de Romeinse keizer Nero en zijn geliefde Poppea, die ondanks politieke intriges en morele ambiguïteit aan de macht komt. L’incoronazione di Poppea wordt beschouwd als een hoogtepunt van de Venetiaanse barokopera. Het toont Monteverdi’s volwassen beheersing van recitatief, aria en ensemble, waarbij muziek en drama volledig geïntegreerd zijn. De opera had invloed op latere componisten zoals Cavalli, Handel en Scarlatti en blijft een mijlpaal in de muziekgeschiedenis.
15. Francesco Cavalli - Giasone: Een van de meest vooraanstaande Venetiaanse operacomponisten was Monteverdi's leerling, Pier Francesco Cavalli (1602 - 1676). De voortdurende vraag naar nieuwe werken in Venetië vindt zijn weerslag in de omvang van Cavalli's produktie. Van zijn eenenveertig opera's was Giasone de beroemdste (1649).
16. Antonio Cesti - Il Pomo D'Oro: De opera's van Antonio Cesti (1623 - 1669) zijn meer gepolijst maar stilistisch minder krachtig dan die van Cavalli; Cesti blinkt uit in lyrische aria's en duetten. Zijn beroemdste opera Il Pomo d'oro (De gouden appel) werd in 1667 in Wenen uitgevoerd ter gelegenheid van het huwelijk van keizer Leopold I.
17. Antonio Cesti - Orontea: Meer karakteristiek is Orontea (ca 1649), een van de opera's die in de zeventiende eeuw het meest regelmatig werden uitgevoerd, niet alleen in Venetië, maar ook in Rome, Florence, Milaan, Napels, Innbruck en elders.
1. Giulio Caccini - Udite, udite, amanti: Giulio Caccini (ca. 1551–1618) was een Italiaanse zanger, componist en pedagoog, en een van de grondleggers van de vroege barokmuziek. Hij maakte deel uit van de Florentijnse Camerata, een groep kunstenaars en geleerden die het ideaal van de Griekse tragedie nieuw leven wilden inblazen door tekst en emotie centraal te stellen in de muziek. Dit leidde tot het ontstaan van de monodie en uiteindelijk de opera. Udite, udite, amanti (“Hoort, hoort, geliefden”) is een solistisch liefdeslied (madrigale o monodia) uit zijn bundel Le nuove musiche (1602). Het stuk is geschreven voor één zangstem met basso continuo (bijv. theorbe of klavecimbel) en demonstreert Caccini’s vernieuwende stijl: Duidelijke tekstexpressie: de woorden zijn goed verstaanbaar en bepalen het ritme en de melodie; Emotionele zanglijnen met versieringen (gruppo, trillo) die de gemoedsbeweging van de spreker versterken; Eenvoudige harmonische begeleiding, bedoeld om de zang te ondersteunen, niet te overheersen. Het werk belichaamt de overgang van de renaissancepolyfonie naar de barokmonodie — een stijl waarin de individuele expressie en affectieve kracht van de stem centraal staan.
2. Claudio Monteverdi - Ohime dov'e il mio ben: Claudio Monteverdi (1567–1643) was een Italiaanse componist en sleutelfiguur in de overgang van renaissance- naar barokmuziek. Hij wordt vaak gezien als de grondlegger van de barokopera en een meester van zowel polyfone als monodische stijl, met een uitzonderlijk gevoel voor expressie en affect. Ohime, dov’è il mio ben (“Ach, waar is mijn geliefde?”) is een solo-madrigaal uit Monteverdi’s vroege bundels (Sesto libro de madrigali, 1614). Het werk illustreert Monteverdi’s “stile concitato” en affetti, waarbij de muziek de emoties van verdriet en angst direct weerspiegelt: Monodie voor zangstem met basso continuo, typisch voor vroege barok; Ritme en melodie volgen nauwgezet de tekst, waardoor de emotionele inhoud van elk woord benadrukt wordt; Gebruik van expressieve dissonanten en melodische krommingen om wanhoop en verdriet uit te drukken. Het werk laat zien hoe Monteverdi de emotionele kracht van de stem centraal stelt, met een begeleidende harmonische basis die de expressie versterkt. Ohime, dov’è il mio ben is een vroeg voorbeeld van Monteverdi’s vermogen om muziek en tekst volledig met elkaar te laten samensmelten, een kenmerk dat later cruciaal zou zijn voor de opera.
3. Claudio Monteverdi - Hor che'l ciel e la terra: Hor che’l ciel e la terra (“Nu die hemel en aarde…”) is een madrigaal uit Monteverdi’s vroege barokperiode, waarin hij experimenteerde met de “seconda pratica” — een stijl waarin de expressie van de tekst de regels van contrapunt kan overrulen. Bezetting is meestal voor 5–6 stemmen, a cappella of met lichte continuo-begeleiding. Monteverdi gebruikt dissonanten, ritmische variaties en melodische krommingen om de betekenis en affecten van de tekst te versterken. Traditionele polyfonie wordt flexibel toegepast, zodat de emotionele lading van de woorden altijd domineert. Het stuk vangt vaak gevoelens van vreugde, bewondering of contemplatie, typisch voor madrigalen over natuur en kosmos. Het werk illustreert Monteverdi’s vermogen om dramatische expressie te integreren in de madrigaalvorm, wat later cruciaal zou zijn voor zijn opera’s. Het is een voorbeeld van hoe hij de synthese van muziek, poëzie en affect perfectioneerde, en toont de overgang van de strikte renaissancemadrigaal naar de expressieve barokstijl.
4. Claudio Monteverdi - Il Combattimento di Tancredi e Clorinda: Il Combattimento di Tancredi e Clorinda (“Het gevecht van Tancredi en Clorinda”) werd gecomponeerd rond 1624 en gepubliceerd in zijn Ottavo libro de’ madrigali (1638). Het werk is gebaseerd op een episode uit Torquato Tasso’s epos Gerusalemme Liberata en beschrijft het tragische duel tussen de christelijke ridder Tancredi en de Saraceense krijgsvrouw Clorinda, die pas stervend haar identiteit onthult. Het betreft een vroege dramatische scène: geen echte opera, maar een muzikaal drama voor drie stemmen (verteller, Tancredi, Clorinda) en instrumentaal ensemble. Nieuw was het gebruik van instrumentale effecten en muzikale retoriek om actie, emotie en beweging weer te geven — revolutionair in zijn tijd. Een meesterlijk voorbeeld van Monteverdi’s muzikale verhalend vermogen, waarin tekst, declamatie en instrumentale expressie samensmelten tot een vroeg hoogtepunt van de muzikale dramatiek.
5. Antonio Cesti - Intorno all'idol mio: Antonio Cesti (1623–1669) was een Italiaanse componist, zanger (castraat) en een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Italiaanse opera in de midden-barok. Hij werkte aan diverse Europese hoven, onder meer in Innsbruck en Wenen, en stond bekend om zijn elegante, lyrische stijl — een brug tussen de expressieve vroegbarok van Monteverdi en de meer melodieuze, cantabile stijl van de late 17e eeuw. Intorno all’idol mio (“Rondom mijn geliefde”) is een aria uit Cesti’s opera Orontea (1656), een van de populairste opera’s van de 17e eeuw. De aria wordt gezongen door Orontea, de Egyptische koningin, die liefdevol neerkijkt op haar slapende geliefde Alidoro. De stijl is sierlijk, vloeiend en melodieus — een voorbode van de latere opera-aria’s van Händel en Scarlatti. Cesti’s stijl beïnvloedde componisten als Cavalli, Stradella en later de Venetiaanse operatraditie.
6. Sigismondo D'India - Soccorso, ohimè: Sigismondo d’India (ca. 1582–1629) was een Italiaanse componist, dichter en zanger die behoorde tot de generatie na Giulio Caccini en Claudio Monteverdi. Hij werkte aan verschillende Italiaanse hoven en stond bekend om zijn intens expressieve, experimentele stijl. D’India was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de monodie en het expressieve madrigaal in de vroege barok. Soccorso, ohimè (“Help mij, ach mij!”) is een dramatische solo-madrigaal of monodie waarin een lyrisch “ik” in wanhoop om hulp roept. Het werk weerspiegelt d’India’s meest karakteristieke muzikale taal: een combinatie van Monteverdi’s emotionele expressie en Caccini’s declamatorische eenvoud, maar met een nog scherpere nadruk op psychologische intensiteit. d’India gebruikt gewaagde harmonieën om gevoelens van angst, pijn en smeekbede te versterken.
7. Luigi Rossi - Se non corre una speranza: Luigi Rossi (1597–1653) was een Italiaanse componist uit de vroege barokperiode, actief in Rome en later aan het Franse hof. Hij was een meester van monodie en cantabile-aria’s en wordt gerekend tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de Romeinse barokopera. Rossi stond bekend om zijn vloeiende melodieën, verfijnde harmonieën en expressieve interpretatie van de tekst. Se non corre una speranza (“Als er geen hoop is die loopt”) is een solistische barokaria, meestal uitgevoerd met basso continuo en soms lichte strijkersbegeleiding. Se non corre una speranza illustreert Rossi’s vermogen om muziek en tekst volledig met elkaar te laten samenvloeien, een kernprincipe van de barok. Het werk toont de overgang van Caccini en d’India’s experimentele monodieën naar een meer vloeiende, lyrische aria-stijl, die van grote invloed was op de latere Italiaanse opera.
8. Giacomo Carissimi - E' bello l'ardire: Giacomo Carissimi (1605–1674) was een van de belangrijkste Italiaanse componisten van de vroege barok, vooral bekend om zijn cantates, oratoria en monodieën. Hij werkte voornamelijk in Rome en ontwikkelde een verfijnde stijl die zowel dramatisch als expressief was, met grote invloed op de latere barokmuziek, waaronder Händel en Scarlatti. E’ bello l’ardire (“Het is mooi om moed te tonen”) is een solo-cantate of aria waarin de zanger een liefdevolle of heroïsche emotie verbeeldt. Het stuk wordt uitgevoerd met basso continuo, soms aangevuld met lichte strijkers of theorbe. E’ bello l’ardire illustreert Carissimi’s vermogen om dramatiek en lyriek in miniatuur te combineren. Het werk toont hoe de solostem in de barok zowel narratief als expressief kan zijn, een directe voorloper van de latere aria’s in opera en cantate.
9. Heinrich Albert - Turpe senex miles, turpe senilis amor & Veneris miseras resonare querelas: Heinrich Albert (1604–1651) was een Duitse componist en luitspeler uit de vroege tot midden-barok, verbonden aan het hof in Königsberg. Hij was een belangrijke vertegenwoordiger van de Duitse lieder- en monodiestijl, sterk beïnvloed door de Italiaanse barok en de Italiaanse monodie van Caccini en Monteverdi, maar aangepast aan de Duitse taal en cultuur. Zijn werken combineren expressieve tekstbehandeling, emotionele intensiteit en contrapuntische finesse. Turpe senex miles, turpe senilis amor (beschrijving van de dwaasheid van oude ridders en hun koppige of onbeholpen liefdespassies) en Veneris miseras resonare querelas (beschrijving van het jammerklachten van Venus of van liefdesverdriet — een klassieke allegorie over liefde en lijden) zijn voorbeelden van Duitse barokmonodie: expressief, tekstgericht en emotioneel direct, waarbij humor, ironie en affect muzikaal worden verbeeld. Beide werken illustreren Albert’s rol als brugfiguur tussen Italiaanse expressieve monodie en Duitse liedkunst. Zijn liederencyclus en solo-muziek legden een belangrijke basis voor de Duitse barokke cantate en beïnvloedden latere componisten zoals Heinrich Schütz.
10. Andreas Hammerschmidt - Herr, wie lange willst du mein so gar vergessen: Andreas Hammerschmidt (1611–1675) was een Duitse componist, organist en cantor, die vooral bekendstaat om zijn kerk- en koormuziek in de vroege tot midden-barok. Hij werkte in Dresden en Freiberg en wordt vaak beschouwd als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Duitse geestelijke muziek na Heinrich Schütz. Zijn stijl combineert Italië-invloeden zoals monodie en expressieve melodie met Duitse contrapuntische traditie, waardoor zijn muziek zowel emotioneel direct als structureel solide is. Herr, wie lange willst du mein so gar vergessen is een motet voor koor met basso continuo, soms in meerdere vocale partijen uitgevoerd. Het is een psalm-achtige smeekbede, gebaseerd op Psalm 13, waarin de spreker God vraagt om verlossing en troost. De stijl van Hammerschmidt maakte geestelijke muziek toegankelijk en expressief, en leverde een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de Duitse cantate en het kerkelijke repertoire van de late barok.
11. Nicholas Lanier - No more shall meads: Nicholas Lanier (ca. 1588–1666) was een Engelse componist, zanger, luitist en schilder aan het hof van koning Charles I. Hij wordt beschouwd als een van de eerste vertegenwoordigers van de Engelse barokstijl en introduceerde in Engeland de nieuwe Italiaanse monodische stijl, die hij tijdens reizen naar Italië (waar hij Monteverdi hoorde) leerde kennen. No More Shall Meads is een solo-song (air of monody) waarin Lanier de Italiaanse expressieve zangstijl combineert met de Engelse gevoeligheid voor poëzie en melancholie. Het is beïnvloed door de Italiaanse stile rappresentativo van Monteverdi en Caccini (de melodie volgt de natuurlijke spraakritmes van de tekst) De tekst bezingt verlies en vergankelijkheid — typisch voor de Engelse melancholische traditie (verwant aan Dowland). Er zijn chromatische lijnen, subtiele dissonanten en vrije ritmiek versterken de emotionele intensiteit van de woorden. De compositie is een sleutelwerk in de ontwikkeling van de vroege Engelse barokmuziek.
12. John Wilson - Take, O take those lips away: John Wilson (1595–1674) was een Engelse componist, luitist en zanger, actief in de periode van de late renaissance en vroege barok. Hij werkte als musicus aan het hof van koning Charles I en was verbonden aan de Oxford University, waar hij als professor in de muziek doceerde. Wilson behoorde tot dezelfde generatie als Henry Lawes en was een belangrijk vertegenwoordiger van de Engelse ayre- en songtraditie. Take, O Take Those Lips Away is een lied (ayre) op een tekst die wordt toegeschreven aan William Shakespeare (uit Measure for Measure, Act 4, Scene 1). Het mengt de lyrische eenvoud van het Elizabethaanse lied met de meer expressieve barokke tekstbehandeling. Het is een klaagzang over verloren liefde en bedrog — de spreker vraagt om het terugnemen van “die verraderlijke lippen”. De componist gebruikt subtiele dissonanten en chromatiek om verdriet en ontgoocheling te benadrukken. Wilson’s Take, O Take Those Lips Away is een verfijnd voorbeeld van de Engelse liefdeslyriek in muziek, waarin tekst en melodie een sobere maar diepe emotionele expressie bereiken. Het werk toont hoe de Engelse ayre-traditie van Dowland en Campion evolueerde naar een meer barokke gevoelsintensiteit. Samenvattend: Take, O Take Those Lips Away is een ontroerend Engels baroklied vol melancholie en poëtische verfijning, waarin Wilson de Shakespeare-tekst omzet in een intieme, emotioneel geladen miniatuur — een hoogtepunt van de Engelse vocale kunst rond 1630–1640.
13. Henry Lawes - A Dialogue on a Kiss: Henry Lawes (1596–1662) was een Engelse componist, zanger en luitist, actief aan het hof van koning Charles I. Hij was een centrale figuur in de Engelse vocale muziek van de vroege barok, en een tijdgenoot van John Wilson en William Lawes (zijn broer). Henry Lawes wordt vooral geroemd om zijn verfijnde toonzettingen van Engelse poëzie, waarin muzikale eenvoud, natuurlijke declamatie en emotionele diepgang samenkomen. A Dialogue on a Kiss is een duet of dialogue-song voor twee stemmen met luit- of basso continuo-begeleiding; een speelse, poëtische dialoog tussen twee geliefden over de betekenis van een kus — typisch voor de hoflyriek van de Caroline-periode (rond 1630). De stemmen wisselen zinnen en replieken uit alsof ze spreken. Lawes volgt de natuurlijke cadans van het Engels, met melodieën die de betekenis van de woorden dragen. Zachte dissonanten en onverwachte modulaties ondersteunen de intieme sfeer. Het werk belichaamt de Engelse variant van de “stile rappresentativo”: niet groots en dramatisch zoals in Italië, maar intiem, verfijnd en poëtisch, bedoeld voor uitvoering in salons of aan het hof. Zijn muziek was zeer geliefd bij dichters zoals John Milton, met wie hij samenwerkte.
1. Orazio Benevoli - Missa Azzolina: Orazio Benevoli (1605–1672) was een Italiaans componist van de Romeinse barok, bekend om zijn grootschalige, plechtige kerkmuziek in de traditie van de polychorale stijl (stile policorale). Hij werkte onder andere in Rome, waar hij kapelmeester was van de Basilica di San Luigi dei Francesi en later van de Cappella Giulia in de Sint-Pieter. Benevoli vertegenwoordigt de late bloei van de Romaans-contrareformatorische kerkmuziek, waarin monumentale klankarchitectuur en serene devotie samenkomen. Missa Azzolina (vermoedelijk opgedragen aan kardinaal Azzolini) is een meerkorige mis (missa policorale), een vorm die vaak 8 tot 16 vocale stemmen in meerdere koren omvatte, soms met instrumentale begeleiding. De koren staan tegenover elkaar opgesteld en wisselen antifonale passages af, met de bedoeling gebruik te maken van de akoestiek van grote kerken (zoals de Romeinse basilieken) om een indrukwekkend klankbeeld te scheppen. Het werk is een combinatie van contrapunt en homofonie: fuga-achtige delen worden afgewisseld met majestueuze akkoorden. Ondanks de grootschaligheid blijft de tekst verstaanbaar — een erfenis van Palestrina’s stijl, maar met barokke grandeur. Benevoli’s muziek symboliseert de overgang van de strenge renaissancepolyfonie naar een meer ruimtelijke, orkestrale en expressieve barokstijl. Zijn werken waren geliefd in de pauselijke hofkapel en beïnvloedden latere componisten zoals Francesco Beretta en zelfs Johann Caspar Kerll, die de Romeinse prachtstijl naar Midden-Europa brachten. Samenvattend: Orazio Benevoli’s Missa Azzolina is een monumentale meerkorige mis, waarin ruimtelijke pracht, polyfone vakmanschap en barokke klankrijkdom samensmelten. Het werk belichaamt de Romeinse kerkmuziek van de Contrareformatie, groots van opzet maar diep devotioneel van karakter.
2. Heinrich Ignaz Franz Biber - Missa Salisburgensis: Heinrich Ignaz Franz Biber (1644–1704) was een Boheems componist en violist, werkzaam aan het hof van Salzburg, waar hij een van de belangrijkste vertegenwoordigers werd van de zuid-Duitse barokmuziek. Hij was een virtuoos op de viool, bekend om zijn innovatieve gebruik van scordatura (alternatieve stemmingen), en componeerde zowel instrumentale als grootschalige religieuze werken. Zijn Missa Salisburgensis is een van de meest indrukwekkende en omvangrijke meerkorige missen uit de barok. Het is een meerkorige mis (missa policorale) voor 53 stemmen, verdeeld over vocale en instrumentale groepen. Meerdere koren (vocaal en instrumentaal) worden geplaatst op verschillende posities in de ruimte. De Missa Salisburgensis geldt als het hoogtepunt van de Oostenrijkse barokmuziek en een meesterwerk van de Europese meerkorige traditie.
3. Lodovico Viadana - Sancta Maria: Lodovico Viadana (ca. 1560–1627) was een Italiaanse componist, priester en pionier van de basso continuo-techniek in religieuze muziek. Hij werkte in verschillende Italiaanse steden, waaronder Mantua en Padua, en wordt beschouwd als een van de belangrijkste figuren in de vroege barok, vooral op het gebied van de sacrale monodie en de concertato-stijl. Sancta Maria is een devotioneel lied of motet, bedoeld voor solostem of klein koor met basso continuo. Het werk toont Viadana’s innovatieve benadering van de stile concertato, waarin solo- en koorgroepen interactie aangaan met instrumentale begeleiding. Viadana wordt vaak genoemd als de eerste componist die basso continuo systematisch in religieuze muziek toepaste, een techniek die de barokmuziek fundamenteel zou veranderen. Het werk illustreert de overgang van renaissancepolyfonie naar de vroege barokstijl en diende als model voor latere componisten van monodie en concertato-stijl, zoals Monteverdi en Caccini.
4. Claudio Monteverdi - Vespro della Beata Vergine: Claudio Monteverdi (1567–1643) was een Italiaanse componist en zanger, een sleutelfiguur in de overgang van renaissance- naar barokmuziek, die bekendstaat om zijn innovatieve gebruik van monodie, polyfonie en expressieve retoriek. Monteverdi wordt vaak beschouwd als een van de grondleggers van de barokopera, maar zijn religieuze muziek, zoals de Vespers, toont ook zijn meesterschap in de sacrale traditie. De Vespro della Beata Vergine (Vespers van de Heilige Maagd) werd gepubliceerd in 1610 en is een omvangrijke compositie voor de liturgische vespers van de Maagd Maria. Het werk combineert polyfone traditie, monodie en concertato-technieken tot een indrukwekkend muzikaal geheel. Het bevat psalmen, hymnen, magnificat en motetten; Monteverdi combineert hier polyfone delen (Palestrina-stijl) met solo-monodie en concertato-stijl. De Vespro della Beata Vergine is een van de hoogtepunten van vroege barokmuziek en een meesterwerk in de liturgische traditie, Het werk toont de synthese van renaissancemuziek en nieuwe barokpraktijken, met een innovatieve combinatie van monodie, polyfonie en instrumentale kleuring. Het diende als model voor latere componisten van sacrale muziek en concertato-vormen.
5. Alessandro Grandi - Venetian Christmas Vespers, Magnificat: Alessandro Grandi (1586–1630) was een Italiaanse componist en zanger uit de vroege barok, werkzaam in Venetië, voornamelijk aan de Basilica di San Marco. Hij stond bekend om zijn solo- en ensemblemonodie, zijn expressieve behandeling van de tekst en zijn rol in de ontwikkeling van de concertato-stijl in Venetiaanse kerkmuziek. Grandi was een leerling van Claudio Monteverdi en ontwikkelde diens ideeën verder, met nadruk op emotionele directheid en dramatische contrasten. De Venetian Christmas Vespers bevatten onder andere het Magnificat, dat typisch is voor de kerstliturgie en Grandi’s stijl weerspiegelt. Grandi legt grote nadruk op de woorden en hun betekenis, waardoor de zanglijnen ritmisch en melodisch flexibel zijn. Het Magnificat ademt vreugde, lofprijzing en devotie, met melodische en harmonische middelen die emoties versterken. Het werk illustreert de overgang van renaissancepolyfonie naar de vroege barok. Grandi’s werk was invloedrijk voor latere componisten van de Venetiaanse barok, waaronder Giovanni Legrenzi en Antonio Cesti.
6. Giacomo Carissimi - Jephte: Giacomo Carissimi (1605–1674) was een Italiaanse componist en priester, actief in Rome, en een van de grondleggers van het oratorium – de religieuze tegenhanger van de opera. Hij werkte als kapelmeester aan het Collegium Germanicum et Hungaricum en werd beroemd om zijn dramatische expressie en verfijnde vocale stijl. Zijn oratorium Jephte (gecomponeerd rond 1648) is zijn bekendste werk en een mijlpaal in de ontwikkeling van de barokke oratoriumvorm. Centraal staat daarin het Bijbelverhaal van Jephte uit het boek Richteren (Richteren 11), waarin de Israëlitische leider Jephte zijn dochter offert na een gelofte aan God. De beroemde slotkoor “Plorate, filii Israel” (Weent, kinderen van Israël) is een hoogtepunt van barokke expressie, met herhaalde klaagmotieven en dissonanten. Het werk had een enorme invloed op latere componisten zoals Charpentier, Handel en Bach.
7. Heinrich Schütz - Cantiones sacrae quatuor vocum: Heinrich Schütz (1585–1672) was een Duitse componist en kapelmeester, algemeen beschouwd als de belangrijkste Duitse componist vóór Bach. Hij studeerde in Venetië bij Giovanni Gabrieli en later bij Claudio Monteverdi, en bracht de moderne Italiaanse expressieve stijl naar Duitsland, waar hij haar combineerde met Lutherse devotie en contrapuntische diepgang. Zijn bundel Cantiones Sacrae quatuor vocum (Dresden, 1625) behoort tot zijn vroegste grote publicaties van geestelijke muziek en toont zijn beheersing van de renaissancepolyfonie, verrijkt met barokke expressie. Het betreft een verzameling van 40 Latijnse motetten voor vier stemmen a cappella (soms met basso continuo). De Cantiones Sacrae tonen Schütz’ meesterschap in de polyfone traditie van de late renaissance, gecombineerd met de emotionele intensiteit van de vroege barok. De bundel markeert een overgang in Schütz’ oeuvre: van de renaissancetraditie naar de meer expressieve, bijbelgerichte stijl van zijn latere werken zoals de Symphoniae Sacrae en de Passionen.
8. Johann Hermann Schein - Israelsbrünnlein: Johann Hermann Schein (1586–1630) was een Duitse componist, dichter en kapelmeester in Leipzig, waar hij werkte aan de Thomaskirche, dezelfde functie die later door J.S. Bach zou worden bekleed. Schein behoort, samen met Heinrich Schütz en Samuel Scheidt, tot de drie grote Duitse componisten van de vroege barok. Zijn muziek verenigt de contrapuntische traditie van de renaissance met de nieuwe expressieve stijl van Italië, zoals die van Monteverdi. Zijn bundel Israelsbrünnlein (“Israëls bron”, 1623) is zijn bekendste en meest indrukwekkende werk, en een hoogtepunt van de Duitse geestelijke madrigaalkunst. De volledige titel luidt: Fontana Israel, das ist: Geistliche Madrigale auf alle Sonntage und Feste des Jahrs. Israelsbrünnlein is een van de eerste werken waarin de Italiaanse madrigaalstijl volledig wordt toegepast op Duitse geestelijke teksten. Het weerspiegelt de overgang van de renaissancepolyfonie naar de barokke tekstexpressie binnen de Lutherse kerkmuziek. De stukken vormen een hoogtepunt van de vroegbarokke protestantse muziek.
9. Heinrich Schütz - Ich liege und schlafe: Ich liege und schlafe is een solozang of duet op een religieuze tekst, gecomponeerd in de madrigaalachtige concertato-stijl van Schütz’ middenperiode. Het werk illustreert Schütz’ meesterlijke integratie van Italiaanse expressie en Duitse religieuze traditie. Dergelijke composities vormen de basis voor de latere Duitse barokcantate, waarbij persoonlijke devotie centraal staat.
10. Heinrich Schütz - Davids Psalmen: Heinrich Schütz (1585–1672) was een Duitse componist en kapelmeester, bekend als de belangrijkste Duitse componist vóór Bach. Na studies bij Giovanni Gabrieli in Venetië bracht hij de Italiaanse barokstijl, met zijn expressieve monodie, polyfone pracht en concertato-technieken, naar Duitsland. Zijn oeuvre combineert polyfonie, Venetiaanse concertato-stijl en Duitse religieuze devotie, waardoor hij de Lutherse kerkmuziek fundamenteel vernieuwde. De bundel Psalmen Davids (Dresden, 1619) is een van zijn vroege meesterwerken, bestaande uit settingen van de Bijbelse psalmen voor verschillende vocale en instrumentale bezettingen. Het werk toont de overgang van de renaissance naar de barok en vormt een hoeksteen in de Duitse geestelijke muziek.
11. Heinrich Schütz - Kleine geistliche Konzerte I and II: De bundels Kleine geistliche Konzerte (Boedingen 1624–1648) zijn verzamelde kortere religieuze concerten voor solisten, kleine ensembles of continuo. Ze zijn bedoeld voor huiselijke of kleine kerkelijke uitvoering, en weerspiegelen Schütz’ vermogen om intimiteit en expressie in compacte vormen te realiseren. De Kleine geistliche Konzerte tonen Schütz’ vermogen om Italiaanse monodische en concertante technieken aan te passen aan de Duitse taal en religieuze context. Het werk had grote invloed op de ontwikkeling van de intieme religieuze muziek in Duitsland, en inspireerde componisten zoals Johann Hermann Schein en Samuel Scheidt.
12. Heinrich Schütz - Musikalische Exequien: De Musikalische Exequien uit 1636 is een requiemachtig werk dat hij componeerde voor de begrafenis van Heinrich II von Reuß, graaf van Gera. Het werk geldt als een van de belangrijkste Duitse kerkmuzikale composities van de vroege barok.
13. Heinrich Schütz - Geistliche Chormusik: De bundel Geistliche Chormusik (opgedragen aan Friedrich III van Saksen, 1648) is een verzameling van madrigalenachtige motetten voor vijf stemmen, geschreven voor a cappella-koor. Het werk weerspiegelt Schütz’ vermogen om Italiaanse expressie te combineren met Duitse devotie.
14. Heinrich Schütz - Symphoniae Sacrae I: De bundel Symphoniae Sacrae I (Venetië, 1629) is een verzameling van sacrale concerten op Latijnse bijbelteksten, geschreven voor solisten, koor(s) en basso continuo, en vormt het eerste deel van Schütz’ belangrijke reeks Symphoniae Sacrae.
15. Heinrich Schütz - Saul, Saul, was verfolgst du mich, Symphoniae sacrae 4/5: Saul, Saul, was verfolgst du mich maakt deel uit van zijn latere bundels Symphoniae Sacrae IV of V (gedateerd ca. 1648–1650) en illustreert Schütz’ toepassing van de concertato-stijl op Duitse teksten uit de Bijbel.
16. Heinrich Schütz - Die sieben Worte Jesu Christi am Kreuz: Die sieben Worte Jesu Christi am Kreuz (“De zeven woorden van Jezus aan het kruis”) is een passiematige compositie, waarschijnlijk rond 1645 gecomponeerd, die de laatste uitspraken van Christus op Golgotha muzikaal uitbeeldt. Het werk behoort tot Schütz’ latere, meer expressieve werken in de stile rappresentativo.
1. Girolamo Frescobaldi - Recercar Dopo il Credo: Girolamo Frescobaldi (1583–1643) was een Italiaanse componist, organist en klavecinist, en wordt beschouwd als een van de belangrijkste vernieuwers van de vroege barok op het gebied van toetsinstrumenten. Hij werkte voornamelijk in Rome, onder andere aan de Basilica di San Pietro en had verschillende pauselijke opdrachten. Frescobaldi had een enorme invloed op latere componisten zoals Buxtehude, J.S. Bach en Couperin, vooral door zijn innovatieve benadering van vorm, harmonie en expressie voor orgel en klavecimbel. Het werk Recercar Dopo il Credo is een van zijn contrapuntische orgelstukken, opgenomen in zijn Fiori Musicali (1635), een verzameling van liturgische werken voor het gebruik tijdens de mis.
2. Jan Pieterszoon Sweelinck - Fantasia Chromatica: Jan Pieterszoon Sweelinck (1562–1621) was een Nederlandse componist, organist en klavecinist uit Amsterdam, vaak beschouwd als de belangrijkste klaviercomponist van de late renaissance en vroege barok in Noord-Europa. Hij was organist van de Oude Kerk in Amsterdam en stond bekend als een briljant improvisator en pedagoog. Sweelinck vormde de schakel tussen de Franse en Italiaanse renaissancepolyfonie en de Duitse barokke orgeltraditie – zijn leerlingen, waaronder Samuel Scheidt, Heinrich Scheidemann en Jacob Praetorius, legden de basis voor de Noord-Duitse orgelschool. Zijn Fantasia Chromatica is een van zijn meest beroemde en invloedrijke klavierwerken, en een hoogtepunt van de contrapuntische en expressieve kunst van de late renaissance.
3. Samuel Scheidt - Fantasia: Samuel Scheidt (1587–1654) was een Duitse componist, organist en kapelmeester uit Halle, en een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Noord-Duitse orgelschool. Hij was een leerling van Jan Pieterszoon Sweelinck in Amsterdam en combineerde diens contrapuntische virtuositeit met de Italiaanse en Duitse barokpraktijken, waaronder het gebruik van concertato-technieken en expressieve affecten. Scheidt had grote invloed op latere componisten zoals Buxtehude en Bach. Zijn Fantasia is een contrapuntisch orgelwerk, typisch voor de Noord-Duitse stijl, waarin imitatie, ritmische variatie en harmonische rijkdom samenkomen.
4. Heinrich Scheidemann - Fantasia in G: Heinrich Scheidemann (1595–1663) was een Duitse componist en organist, een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Noord-Duitse orgelschool. Hij was een leerling van Jan Pieterszoon Sweelinck in Amsterdam en bracht diens contrapuntische virtuositeit en expressieve technieken naar de Duitse orgelmuziek. Scheidemann werd beroemd om zijn ricercaren, fantasieën, praeludia en chorale variaties, waarin hij polyfonie, improvisatorische vrijheid en affectexpressie combineerde. Zijn Fantasia in G is een typisch voorbeeld van zijn contrapuntische orgelstijl, waarin een vrij thema wordt ontwikkeld tot een complex polyfoon werk.
5. Alfonso Ferrabosco II - Fantasia: Alfonso Ferrabosco II (ca. 1575–1628) was een Engelse componist, gambist, zanger en kapelmeester aan het hof van Jacobus I van Engeland. Hij was de zoon van de Italiaanse componist Alfonso Ferrabosco I, die de Italiaanse madrigaalstijl naar Engeland bracht. Ferrabosco II stond bekend om zijn verfijnde stijl, waarin Engelse contrapuntische traditie (zoals bij Byrd en Gibbons) werd gecombineerd met Italiaanse lyriek en expressie. Naast vocale werken componeerde hij veel instrumentale muziek, vooral voor violen, gamba’s en luit, bedoeld voor kamermuziek aan het hof. Zijn Fantasia behoort tot de belangrijkste voorbeelden van vroege Engelse consortmuziek voor strijkers of gamba’s.
6. John Coprario - Fantasia: John Coprario (ca. 1570–1626), oorspronkelijk John Cooper geheten, was een Engelse componist, gambist en leraar die actief was aan het hof van Jacobus I en Karel I. Hij “italianiseerde” zijn naam – destijds een modieuze keuze – om zijn verbondenheid met de Italiaanse stijl te tonen. Coprario was een belangrijke figuur in de overgang van de Elizabethaanse consortmuziek naar de vroegbarokke Engelse kamermuziek, en hij was een invloedrijke leraar van componisten als William Lawes en Orlando Gibbons. Zijn Fantasia behoort tot de verfijnde consortmuziek voor gamba’s of violen, waarin contrapunt, expressie en harmonische diepgang samenkomen.
7. John Jenkins - Fantasia-Suite in A Minor: John Jenkins (1592–1678) was een Engelse componist en gambist die geldt als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Engelse consortmuziek in de 17e eeuw. Hij werkte aan de hoven van onder meer Charles I en later in de dienst van adellijke families, en werd geroemd om zijn verfijnde polyfonie, melodische elegantie en gevoel voor harmonie. Jenkins bouwde voort op de traditie van Ferrabosco II en Coprario, maar bracht de fantasia tot een meer expressieve en uitgebalanceerde kunstvorm. Zijn Fantasia-Suite in A Minor is een typisch voorbeeld van zijn late stijl, waarin contrapunt, melodie en dansvormen in één suite worden verenigd.
8. Matthew Locke - Suite 1&2: Matthew Locke (ca. 1621–1677) was een Engelse componist, organist en theorist, actief in de periode na de Engelse burgeroorlog en tijdens het herstel van het koningschap onder Karel II. Hij wordt gezien als een sleutelfiguur in de overgang van de consortmuziek naar de barokke suitevorm. Locke werkte onder andere als componist voor het theater en als koninklijk musicus, en was een belangrijke voorganger van Henry Purcell, die sterk door hem werd beïnvloed. Zijn Suites No. 1 & 2 behoren tot zijn instrumentale kamermuziek, geschreven voor strijkers of vioolconsort met basso continuo, en vormen vroege voorbeelden van de Engelse barokke danssuite.
9. Henry Purcell - Fantasias & In Nomines: Henry Purcell (1659–1695) was de grootste Engelse componist van de late 17e eeuw en een sleutelfiguur in de barokmuziek. Hij diende als organist van Westminster Abbey en componist aan het hof van Willem III en Mary II, en schreef zowel religieuze als wereldlijke muziek, van grootse odes tot intieme kamermuziek. Zijn Fantasias en In Nomines behoren tot zijn vroegste composities, waarschijnlijk geschreven in de jaren 1680, toen Purcell nog sterk beïnvloed was door de Engelse polyfone consorttraditie van Byrd, Gibbons, Coprario en Jenkins.
10. Jan Pieterszoon Sweelinck - Koralen: Jan Pieterszoon Sweelinck (1562–1621) was een Nederlandse componist, organist en klavecinist, actief in Amsterdam, waar hij meer dan veertig jaar organist was van de Oude Kerk. Hij wordt vaak de “Orpheus van Amsterdam” genoemd en geldt als de belangrijkste Noord-Europese klaviercomponist van zijn tijd. Sweelinck vormde de schakel tussen de renaissancepolyfonie van de 16e eeuw en de barokke expressie van de 17e eeuw. Zijn invloed strekte zich uit tot in Duitsland, waar zijn leerlingen – onder wie Samuel Scheidt, Heinrich Scheidemann en Jacob Praetorius – de basis legden voor de Noord-Duitse orgelschool. Zijn koralen (koraalbewerkingen) behoren tot de werken die zijn naam als orgelcomponist hebben gevestigd. Ze vormen vroege voorbeelden van de protestantse koraalbewerking, waarin het eenvoudige kerklied contrapuntisch en expressief wordt uitgewerkt.
11. Giovanni Maria Trabaci - Canzone francese settima cromatica: Giovanni Maria Trabaci (ca. 1575–1647) was een Italiaanse componist, organist en kapelmeester uit Napels, actief aan het hof van de vicekoning van Napels. Hij was een van de meest vernieuwende componisten van zijn generatie, vooral op het gebied van toetsinstrumentmuziek. Trabaci’s werk behoort tot de vroegbarokke Italiaanse klaviertraditie, samen met die van Ascanio Mayone en Girolamo Frescobaldi, en toont een sterke voorliefde voor experimentele harmonieën, chromatiek en contrapuntische verfijning. Zijn Canzone francese settima cromatica is een van de opvallendste voorbeelden van deze stijl – een werk dat de contrapuntische strengheid van de renaissance combineert met de harmonische durf van de vroege barok.
12. Girolamo Frescobaldi - Canzona Prima: Girolamo Frescobaldi (1583–1643) was een Italiaanse componist, organist en klavecinist, een van de belangrijkste vernieuwers van de vroege barok. Hij werkte in Rome en was vooral bekend om zijn toetsinstrumentmuziek, waaronder ricercari, fantasieën, toccata’s en canzonas. Frescobaldi combineerde de strikte contrapuntische traditie van de renaissancisten met barokke expressie, ritmische vrijheid en harmonische durf, waarmee hij een grote invloed uitoefende op latere Noord-Europese componisten, zoals Buxtehude en J.S. Bach. De Canzona Prima is een van zijn vroege canzonas en toont zijn beheersing van polyfone vorm en ritmische inventiviteit.
13. Johann Jakob Froberger - Canzona V: Johann Jakob Froberger (1616–1667) was een Zwitserse componist, organist en klavecinist, en een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de vroege barok. Hij combineerde Italiaanse, Franse en Duitse stijlen in zijn muziek, die zowel voor orgel als klavecimbel werd geschreven. Froberger studeerde onder Girolamo Frescobaldi in Rome, wat een blijvende invloed had op zijn contrapuntische techniek en expressieve toetsbehandeling. Hij ontwikkelde genres zoals de suite, toccata en canzona, en zijn muziek vormde een belangrijke schakel naar de Noord-Duitse en Franse baroktradities. Canzona V is een van zijn latere canzonas, waarin hij de Italiaanse contrapuntische traditie combineert met zijn eigen expressieve stijl.
14. Tarquinio Merula - Canzona La Strada, per due canti e basso: Tarquinio Merula (1595–1665) was een Italiaanse componist, organist en violist uit Cremona, actief in Bergamo, Lodi en Cremona. Hij was een belangrijke vertegenwoordiger van de Italiaanse vroege barok, bekend om zijn werk voor toetsinstrumenten, vocale ensembles en instrumentale consorts. Merula combineerde renaissancepolyfonie met barokke expressieve middelen, waaronder ritmische vrijheid, dissonantie en chromatiek. Hij leverde belangrijke bijdragen aan genres zoals canzona, sonata, toccata en ricercare. Zijn Canzona La Strada is een contrapuntisch kamermuziekwerk voor twee stemmen en basso continuo, een typisch voorbeeld van de vroege barokse Italiaanse canzona.
15. Biagio Marini - Sonata quarta 'Per il violino Per sonar con due corde': Biagio Marini (1594–1663) was een Italiaanse violist en componist uit Brescia, actief in Venetië (bij San Marco onder Monteverdi) en later in Duitsland en Nederland. Hij was een van de belangrijkste vernieuwers van de vroege barokke vioolsonate, en speelde een sleutelrol in de ontwikkeling van de viool als expressief solo-instrument. Zijn bundels, zoals Affetti musicali (1617), bevatten enkele van de vroegste sonates waarin technische virtuositeit, expressieve melodiek en instrumentale effecten een centrale rol spelen. De Sonata quarta “Per il violino per sonar con due corde” is een van zijn beroemdste werken en een mijlpaal in de ontwikkeling van de solovioolsonate.
16. Samuel Scheidt - Das Orgelwerk: Samuel Scheidt (1587–1654) was een Duitse componist en organist, en een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Noord-Duitse orgelschool. Als leerling van Jan Pieterszoon Sweelinck in Amsterdam bracht hij de contrapuntische traditie van de Nederlandse meester naar Duitsland, waar hij die combineerde met de Lutherse koraalcultuur en de expressieve middelen van de vroege barok. Scheidt werkte voornamelijk in Halle en speelde een centrale rol in het vormgeven van de Duitse protestantse orgelmuziek. Zijn verzamelde orgelwerken, vaak aangeduid als Das Orgelwerk (waaronder vooral de bundel Tabulatura Nova, 1624), vormen een mijlpaal in de ontwikkeling van de orgelmuziek en een samenvatting van de stijlen die rond 1600 in Noord-Europa in omloop waren.
17. Jan Adam Reincken - Choralfantasie "Was kann uns kommen an für Not": Jan Adam Reincken (ca. 1643–1722) was een Duitse componist en organist van Nederlandse afkomst, geboren in Deventer en werkzaam in Hamburg. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Noord-Duitse orgelschool, samen met Dietrich Buxtehude en Matthias Weckmann. Reincken was een bewonderde virtuoos en een meester in de vrije orgelimprovisatie, die in zijn tijd als bijna legendarisch werd beschouwd — zelfs J.S. Bach bezocht hem in Hamburg en toonde groot respect voor zijn spel. De Choralfantasie “Was kann uns kommen an für Not” is een van Reinckens omvangrijkste en meest indrukwekkende orgelwerken. Het combineert strikte contrapuntische schrijfwijze met vrije, expressieve elementen en vormt een hoogtepunt van de Lutherse koraalfantasie.
18. Girolamo Frescobaldi - 12 Partite su Ruggiero: Girolamo Frescobaldi (1583–1643) was een Italiaanse componist, organist en klavecinist, werkzaam in Rome (o.a. in de Sint-Pieterbasiliek) en een van de meest invloedrijke figuren van de vroege barok. Hij vernieuwde de toetsinstrumentmuziek door expressie, vrijheid en retoriek centraal te stellen, in plaats van enkel polyfone strengheid. Zijn invloed reikte ver buiten Italië — tot in Duitsland, waar componisten als Froberger, Buxtehude en Bach zijn stijl bewonderden en overnamen. De 12 Partite sopra l’Aria di Ruggiero is een van Frescobaldi’s bekendste variatiewerken voor klavier en behoort tot zijn belangrijkste bijdragen aan de ontwikkeling van de variatievorm in de 17e eeuw.
19. Polnischer tanz, 17de eeuw: De Polnischer Tanz uit de 17e eeuw is een vroeg barok dansstuk van vermoedelijk volkse oorsprong, met een statig ritme en eenvoudige, lyrische melodie. Het werk weerspiegelt de uitwisseling tussen volks- en hofcultuur en vormt een belangrijk voorstadium van de Polonaise — een dans die later een symbool werd van Poolse muzikale identiteit.
20. Johann Hermann Schein - Banchetto Musicale: Johann Hermann Schein (1586–1630) was een Duitse componist, dichter en Thomascantor in Leipzig (dezelfde functie die later door J.S. Bach zou worden bekleed). Samen met tijdgenoten als Samuel Scheidt en Heinrich Schütz behoort hij tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de vroege Duitse barok. Schein stond bekend om zijn vermogen om de Italiaanse stijl van dans en madrigaal te combineren met Duitse contrapuntische tradities. Het Banchetto Musicale (“Muzikaal banket”) is zijn bekendste instrumentale verzameling, gepubliceerd in 1617, en vormt een belangrijk document in de ontwikkeling van de instrumentale suitevorm in Duitsland.
21. Ennemond Gaultier - La Poste, Gigue: Ennemond Gaultier (ca. 1575–1651) was een van de belangrijkste Franse luitisten en componisten van de vroege 17e eeuw. Hij was actief aan de hoven van Frankrijk en bekend om zijn virtuoze en expressieve luitmuziek, die nauw verbonden was met de dansmuziek voor hof en salon. Gaultier was een van de eerste componisten die luidantechnieken en karakteristische dansvormen systematisch ontwikkelde, en zijn werken behoren tot de kern van de Franse barokke luitliteratuur. La Poste, Gigue is een van zijn bekendste stukken en illustreert zowel zijn technische inventiviteit als zijn dansante elegantie.
22. Louis Couperin - Sarabande: Louis Couperin (ca. 1626–1661) was een Franse componist en klavecinist, lid van de beroemde Couperin-familie, die een sleutelrol speelde in de ontwikkeling van de Franse barokke toetsinstrumentmuziek. Hij werkte voornamelijk in Parijs en was bekend om zijn virtuoze en expressieve klavecimbelbewerkingen, die de grondslagen legden voor latere componisten als François Couperin en Jacques Champion de Chambonnières. Louis Couperin wordt gezien als een van de pioniers van de danssuite voor klavecimbel. De Sarabande is een van de klassieke dansvormen die hij bewerkte. Het stuk combineert statige ritmiek met expressieve melodische lijnen.
23. Girolamo Frescobaldi - Toccata: Girolamo Frescobaldi (1583–1643) was een Italiaanse componist, organist en klavecinist, actief in Rome, onder meer als organist van de Sint-Pieterbasiliek. Hij wordt beschouwd als de grootste innovator van de vroege barok op het gebied van toetsinstrumenten. Frescobaldi combineerde renaissancepolyfonie met nieuwe barokke expressieve technieken, zoals ritmische vrijheid, dramatische affecten en improvisatorische passages, en beïnvloedde zo generaties Noord- en Zuid-Europese componisten, waaronder Froberger, Buxtehude en Bach. Zijn Toccata is een representatief voorbeeld van zijn vrije, virtuoze stijl voor orgel of klavecimbel.
24. Johann Jakob Froberger - Toccata (XIX): Johann Jakob Froberger (1616–1667) was een Zwitserse componist, organist en klavecinist, die wordt gezien als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Noord- en Zuid-Duitse barokklaviertraditie. Hij combineerde de Italiaanse virtuositeit van Frescobaldi, de Franse dansstijl en de Duitse contrapuntische traditie tot een persoonlijke stijl. Froberger studeerde bij Frescobaldi in Rome, en zijn reizen door Europa lieten sporen na in zijn muziek, die invloedrijk werd op latere componisten zoals Buxtehude en J.S. Bach. De Toccata (XIX) is een van zijn uitgebreide toccata’s, opgenomen in zijn manuscripten voor klavier. Het werk illustreert Frobergers vermogen om vrijheid en contrapunt te combineren in een virtuoos en expressief toetsinstrumentstuk.
