menu

Aanvullende informatie Beethoven 

De eerste periode  

1. Pianosonates, Opus 2: Vooral in de werken uit de eerste periode steunt Beethoven nog zwaar op de klassieke traditie. De eerste drie Weense pianosonates (opus 2, 1796) bevatten passages die aan Haydn doen denken, aan wie de sonates ook zijn opgedragen. Een goed voorbeeld van de invloed van Haydn zijn de thematiek en de techniek van het Adagio van de eerste sonate. Al deze sonates hebben echter vier delen in plaats van de drie die in de klassieke periode gebruikelijk waren. Bovendien is in de tweede en de derde sonate het menuet vervangen door het meer dynamische scherzo, een werkwijze die Beethoven in vrijwel al zijn latere werken trouw bleef. De keuze van de in de klassieke periode tamelijk ongebruikelijke toonsoort f-mineur voor de eerste sonate is ongetwijfeld ingegeven door de sonate in diezelfde toonsoort van Carl Philipp Emanuel Bach. Deze componist heeft op Beethoven een niet te onderschatten invloed uitgeoefend. Ook het veelvuldig gebruik van mineurtoonsoorten en de gedurfde modulaties in de eerste drie sonates zijn kenmerkend voor Beethoven.

2. Sonate in Es-majeur, Opus 7: Even typerend is de Sonate in Es-majeur (opus 7) uit 1797, vooral in het thema van het Largo - met zijn welluidende rusten - en in het mysterieuze minare Trio van het derde deel.

3. Eerste sonate van Opus 10: De eerste sonate van opus 10, in c-mineur (1798), hoort bij de Sonate Pathétique (opus 13), die een jaar later werd uitgegeven. Beide sonates bestaan uit drie delen, waarvan het eerste en het laatste het stormachtige, gepassioneerde karakter hebben waarmee de toonsoort c-mineur vaak gepaard gaat, niet alleen bij Beethoven maar ook bij Haydn (in het bijzonder in diens symfonieën) en Mozart. Ook hebben ze allebei een kalm, intens en rijk getoonzet langzaam deel in As-majeur. Het Adagio van opus 10, nummer 1, heeft een voor Beethoven typerende retrospectieve coda; in de Pathétique keert de Grave-inleiding in het eerste deel tweemaal terug en is er een duidelijke gelijkenis tussen het thema van de finale en een van de thema's van het eerste deel. Hierin loopt deze sonate vooruit op enkele van de formele vernieuwingen in Beethovens latere werken.

4. Sonate Pathétique (Opus 13): Zie 3.

5. Afscheidssonate, Opus 81a: Het is mogelijk dat enkele harmonische aspecten van deze vroege werken, evenals het veelvuldige gebruik van octaven en de volle texturen, zijn geïnspireerd door de pianosonates van Muzio Clementi (1752-1832). Tot de andere invloeden behoren misschien ook de pianosonates van de Boheemse componist Jan Ladislav Dussek (1760-1812). Zo kan het zijn dat diens in 1800 gepubliceerde Grande Sonate opus 44 (Les Adieux) van invloed is geweest op Beethovens tien jaar later in dezelfde toonsoort (Es-majeur) gecomponeerde 'afscheidssonate' (Opus 81a).

6. Muzio Clementi, Opus 34, nummer 2: Clementi en Dussek verdienen op grond van hun zeer originele en voortreffelijke muziek nadere bestudering. Met een korte uitwijding willen wij hier de aandacht vestigen op enkele kenmerken die Beethoven moeten hebben aangesproken. Het eerste deel van Clementi's opus 34 nummer 2 in g-mineur uit 1795 is een goede illustratie. Uitermate economisch met zijn materiaal omspringend, heeft Clementi al het thematische materiaal van dit deel in de langzame introductie opgenomen. Het krijgt daarmee een bijna symfonische allure, waarbij de individuele elementen worden gedramatiseerd. De klassieke vorm krijgt een romantische inhoud door de onconventionele modulaties, de gedurfde harmonieën en de abrupte wisselingen in dynamiek, structuur en stemming. Het is duidelijk waarom Beethoven in Clementi een verwante geest vond, die hem tot imitatie verleidde.

7. Ladislav Dussek, Sonate in Es-majeur, Opus 44 (Les Adieux): In Dusseks Sonate in Es-majeur opus 44 (Les Adieux) is te zien hoe hij op geslaagde wijze pianistische texturen gebruikte die hij van Clementi had geleerd. Gebroken akkoordfiguraties waarvan bepaalde tonen worden aangehouden zodat er een melodische lijn ontstaat, iets wat op andere toetsinstrumenten dan de nieuwe pianoforte niet mogelijk was; gebroken octaven in de linkerhand, met melodisch gebruikte akkoorden in de rechterhand; figuraties vol voorhoudingen in de rechterhand tegen akkoorden in de linkerhand; en soortgelijke figuratie afgezet tegen een Alberti-bas.

8. Beethoven, strijkkwartetten, Opus 18: Waar de pianomuziek van Beethoven stilistisch misschien tot op zekere hoogte is geïnspireerd door Clementi en Dussek, steunt de manier waarop hij motieven ontwikkelde en door middel van contrapunt de textuur verlevendigde zonder twijfel op Haydns voorbeeld. De strijkkwartetten van opus 18 (gecomponeerd in de jaren 1798-1800) spreken wat dat betreft duidelijke taal. Toch zijn het niet slechts imitaties: Beethovens persoonlijkheid komt duidelijk naar voren in het karakter van de thema's, de veelvuldige onverwachte wendingen, de onconventionele modulaties en een aantal vormtechnische subtiliteiten.

9. Drie pianotrio's, Opus 1: Tot Beethovens kamermuziek in de eerste periode behoren ook nog drie pianotrio's (opus 1), drie vioolsonates (opus 12), twee cellosonates (opus 5) en het Septet in Es-majeur voor strijkers en blazers (opus 20). Het Septet werd in 1800 voor het eerst gespeeld. Al snel was het zo populair dat Beethoven er een hekel aan kreeg.

10. Drie vioolsonates, Opus 12: Zie 9.

11. Twee cellosonates, Opus 5: Zie 9.

12. Septet in Es-majeur voor strijkers en blazers, Opus 20: Zie 9.

13. Eerste symfonie: Beethoven componeerde zijn eerste symfonie in 1799. Het stuk beleefde zijn première tijdens een concert in april 1800. Op het programma stonden verder zijn Septet en een van zijn pianoconcerten, een symfonie van Mozart alsook een aria en duet uit Haydns Schöpfung. Beethoven speelde daarnaast zelf enkele piano-improvisaties. De Eerste symfonie is de meest klassieke van de negen. Het karakter van het werk en veel van de technische aspecten stammen van Haydn; alle vier de delen zijn ware schoolvoorbeelden in de regelmatigheid van hun vorm. Beethovens originaliteit blijkt niet zozeer uit de grote lijnen, als wel uit zijn gedetailleerde benadering, uit de ongebruikelijk prominente rol van de blazers, uit de vorm van het derde deel (een als 'menuet' aangeduid scherzo) en in het bijzonder uit de lange en belangrijke coda's van de andere delen. De vaak voorkomende aanduiding cresc. < p is slechts één voorbeeld van de scrupuleuze aandacht voor dynamische nuances die zo essentieel is voor de stijl van Beethoven.

14. Tweede symfonie: De Tweede symfonie in D-majeur (1802) markeert het begin van Beethovens tweede periode. Met het lange Adagio aan het begin van het eerste deel begint een werk van een omvang die tot dan toe in de symfonische muziek ongekend was. De inleiding bestaat in grote lijnen uit drie delen. De rest van de symfonie heeft overeenkomstig grote afmetingen, met overvloedig thematisch materiaal dat in een volmaakt evenwichtige vorm bijeen wordt gehouden.