Muziek uit de Middeleeuwen
500 - 1400

Inleiding
De middeleeuwse muziek omvat de westerse klassieke muziek uit de periode ca. 500–1400. Van de 6e tot de vroege 9e eeuw was deze muziek monofoon – één melodie tegelijk – en werd zij uitsluitend mondeling overgeleverd. Later deed de meerstemmigheid (polyfonie) haar intrede. In polyfone muziek klinken meerdere zelfstandige melodielijnen tegelijk; deze techniek heet contrapunt (Latijn: punctus contra punctum, noot tegen noot). Geleidelijk ontwikkelde zich ook een notatiesysteem, waarbij de toonhoogten uiteindelijk op lijnen werden vastgelegd.
De eeuwenoude teksten en melodieën van de Romeinse liturgie werden vanaf de 6e eeuw verzameld en gecodificeerd, mogelijk op last van paus Gregorius I de Grote (540–604). Deze verzameling staat nu bekend als het gregoriaans: eenstemmige gezangen die Keizer Karel de Grote (ca. 747–814) in zijn hele rijk liet opnemen in de eredienst.
Tussen 1100 en 1300 waren de troubadours, trouvères en Minnesänger actief in de wereldlijke muziek. Zij waren vooral dichters en componisten van liefdesliederen, hekeldichten en kruistochtliederen. Daarnaast traden speellieden zoals jongleurs en minstrelen op, die meestal niet zelf componeerden maar als uitvoerende musici fungeerden.
In de 13e en 14e eeuw ontstonden in diverse Europese cultuurcentra muziekbundels, waardoor veel composities uit die tijd zijn bewaard. Deze manuscripten, aangeduid als Codex, omvatten o.a. de Codex Calixtinus (12e eeuw), Bamberg Codex en Montpellier Codex (Franse polyfonie, 13e eeuw), Chantilly Codex (Franse muziek, 14e eeuw), Huelgas Codex (Spaanse muziek, 13e eeuw), en de Rossi en Squarcialupi Codex (Italiaanse muziek, 14e eeuw).
Artikel in de Euritmie-Muziek-Theaterkrant
naar boven
Gregoriaanse muziek
De gregoriaanse muziek is de muziek die eigen is aan de Romeinse liturgie in de Katholieke Kerk. Sinds de 9e eeuw wordt de term gregoriaans (carmen gregorium) gebruikt voor de kerkmuziek die een vast onderdeel vormt van de liturgie. Deze muziek is eenstemmig (zonder begeleiding), doorgaans diatonisch en gebaseerd op de modaliteit van de kerktoonsoorten, met een vrij ritme. De naam verwijst naar paus Gregorius I de Grote (r. 590–604), die – volgens zowel middeleeuwse als latere opvattingen – een belangrijke rol speelde bij het verzamelen en ordenen van de reeds eeuwenoude kerkmuziek. Hij voerde liturgische hervormingen door en stelde richtlijnen vast die de ontwikkeling van het gregoriaans bepaalden.
Muziekvoorbeelden op YouTube
Aanvullende informatie bij onderstaande muziekvoorbeelden
- Notker - Media Vita
- Notker Balbulus - Natus Ante Saecula
- Tractus Deus, Deus meus
- Kyrie IV (uit Missa IV) / eenstemmig
- Kyrie IV (uit Missa IV) / parallel organum
- Kyrie IV (uit Missa IV) / met ingevoegde trope
- Wipo van Bourgondië - Victimae Paschali laudes (sequens)
- Hermann von Reichenau - Salve Regina
- Godric of Finchale - Crist and Sainte Marie
- Adam de Saint Victor - In natale
- Pierre Abélard - O quanta qualia
- Hildegard von Bingen - Ordo Virtutum
naar boven
Ars antiqua
Onder ars antiqua (Latijn voor ‘de oude kunst’) verstaat men de vroegste periode van genoteerde muziek, van circa 1150 tot 1320. In deze tijd ontwikkelde de muziek zich tot een steeds vrijer wordende polyfonie. Aanvankelijk was zij nog sterk op het gregoriaans georiënteerd: de oude melodieën werden ‘opgerekt’ tot een veelvoud van hun oorspronkelijke duur, maar de gregoriaanse tenor verdween geleidelijk. Zo ontstonden de vroegste conductus-partituren van Léonin en Pérotin, de oudste bij naam bekende componisten van polyfone muziek uit de Notre-Dame-school in Parijs. De ars antiqua maakte gebruik van metrische notatie, waardoor de composities volgens vaste ritmische patronen verliepen. Deze modale ritmiek, gebaseerd op klassieke versvoeten, is kenmerkend voor de muziek uit deze periode.
Ars nova
De ars nova (Latijn voor ‘nieuwe kunst’) is een vorm van meerstemmige muziek uit de 14e eeuw, waarbij de stemmen in gelijk ritme bewegen. De naam verwijst naar het gelijknamige traktaat van Philippe de Vitry (ca. 1320). Deze stijl ontwikkelde zich rond 1300 in Frankrijk en Bourgondië.
Ars subtilior
Ars subtilior betekent ‘de subtielere kunst’ en duidt een Europese muzikale stijl uit het einde van de 14e eeuw, vooral in Frankrijk. Het gebied waar deze stijl bloeide lag bij de Pyreneeën, zowel net ten noorden als ten zuiden ervan. Kenmerkend is de ritmische complexiteit, waaronder isoritmiek, waarbij elke stem ritmisch vrijwel onafhankelijk van de andere beweegt. Pas in de 20e eeuw werd een vergelijkbare complexiteit opnieuw bereikt. De ars subtilior ontstond uit de ars nova en kende belangrijke ontwikkelingen in muzieknotatie en uitvoeringspraktijk. De belangrijkste bron voor overgeleverde muziek is de Chantilly Codex.
Muziekvoorbeelden
Aanvullende informatie bij onderstaande muziekvoorbeelden
- Léonin (Pérotin) - Magnus Liber, Alleluya (~1180)
- Perotinus - Viderunt omnes (en Sederunt Principes) (~1220)
- Perotinus - Sederunt Principes
- Anoniem - En mai quant rosier sont flouri (~1260)
- Anoniem - Hoquetus I - VII van de Bamberg Codex (~1280)
- Petrus de Cruce - Aucun ont trouvé chant par usage - Lonc tans me sui tenu de chanter - Annuntiantes (~1290)
- Anoniem - Castitatis thalamum uit de Huelgas Codex (~1290)
- Philippe de Vitry - Garrit gallus (~1340)
- Giovanni da Firenze - Quand’Amor (~1320)
- Guillaume de Machaut - 'Ite missa est' uit 'Messe de Nostre Dame' (~1350)
- Francesco Landini - Non avra ma' pieta questa mia Donna (~1370)
- Jacob Senleches - Virelai "La harpe de melodie" (~1380)
- Solage - Fumeux Fume (~1380)
- Trebor - Quant joyne cuer en may est amoureux (~1390)
- Antonello da Caserta - Beauté parfaite
- Philippus de Caserta - Par les bons Gedeons et Sanson delivré (~1400)
- Jehan Vaillant - Par maintes foys (~1390)
- Johannes Ciconia - O Rosa Bella (~1400)
- Baude Cordier - Belle, Bonne, Sage (~1420)
naar boven
Troubadours, trouvères, minnesänger, jongleurs en minstrelen
Troubadours en trouvères waren dichters en componisten van wereldlijke poëzie. Troubadours vinden we vooral in Zuid-Frankrijk, trouvères voornamelijk in het noorden. De eerste bij naam bekende troubadour was Willem van Poitiers, hertog van Aquitanië (1070–1126). De meeste troubadours bezongen hoofse liefde, maar ook oorlogen, zoals de kruistochten, waren populaire onderwerpen; daarnaast werden hekeldichten geschreven. De Duitse Minnesänger hadden een vergelijkbaar doel, maar hun minneliederen zijn doorgaans stijver en minder expressief. Jongleurs waren rondtrekkende professionele musici die geen eigen liederen componeerden, maar werken van anderen uitvoerden of volksmuziek brachten. Gingen zij in vaste dienst bij een adellijke heer, dan werden ze minstrelen genoemd.
Muziekvoorbeelden
Aanvullende informatie bij onderstaande muziekvoorbeelden
- Guillaume IX - Farai un vers de dreyt nien
- Jaufré Rudel - Quan lo rius de la fontana
- Richard I Leeuwenhart - Ja nuns hons pris
- Walther von der Vogelweide - Palästinalied
- Raimbaut de Vaqueiras - Kalenda maya
- Adam de la Halle - Robin m'aime (uit: Jeu de Robin et de Marion)
naar boven
Middeleeuwse muziekinstrumenten
Hoewel vocale muziek de Middeleeuwen domineerde, kende men ook een rijke instrumentale traditie, vooral dansmuziek. Waarschijnlijk was deze muziek aanvankelijk eenstemmig, maar tegen het einde van de 12e eeuw ontstond ook meerstemmige dansmuziek. Troubadours en trouvères begeleidden hun zang vaak met luiten en harpen, en strijkvedels waren eveneens geliefd. Blaasinstrumenten omvatten onder andere de schalmei en vroege trompetten, terwijl slagwerk bestond uit bekkens, klokken en triangels. Kerkelijke vocale muziek werd zeker vaak begeleid door orgel, dat meestal bescheiden van omvang was; het enorme 11e-eeuwse orgel van de kathedraal van Winchester was eerder een uitzondering. Populairder was het draagbare portatief, aan een band over de schouder gedragen.
Verschillende middeleeuwse instrumenten kwamen rechtstreeks uit het Midden-Oosten, vaak via kruisvaarders die tijdens veldslagen instrumenten van ‘heidenen’ meebrachten. Een bekend voorbeeld is de schalmei, die in oorspronkelijke vorm behouden is gebleven.
De 13e eeuw was een bijzondere periode voor muziekinstrumenten door intens contact met andere culturen. Kruistochten, pelgrimages, handelsreizen en soms migraties naar het Midden-Oosten en Byzantium brachten nieuwe instrumenten naar Europa. Ook het contact tussen Spanje en Noord-Afrika leverde exotische instrumenten op. Deze buitenlandse instrumenten waren gewild vanwege hun geavanceerde techniek en unieke speelwijzen. Vaak werden technieken en instrumenten overgenomen, nagemaakt of aangepast aan bestaande Europese instrumenten.



















Aanvullende informatie over Middeleeuwse muziekinstrumenten
naar boven








