menu

Aanvullende informatie Griekse tijd 

1. Euripides - Stasimon ('Orestes') (diatonisch): Dit fragment uit Orestes van de Griekse toneelschrijver Euripides is 408 jaar voor Christus geschreven. Het staat genoteerd op een papyrus van rond 250 v.Chr. Waarschijnlijk is de muziek door de auteur zelf geschreven. Het fragment is een ode van een solist en gaat over vrouwen van Argos die de goden smeken om Orestes (die zijn moeder heeft vermoord omdat zij ontrouw was aan Agamemnon) genadig te zijn.

2. Euripides - Stasimon ('Orestes') (met kwarttonen): Het betreft een reconstructie waarin kwarttonen zijn toegepast, overeenkomstig de toenmalige muziekpraktijk (de vijfde eeuw voor Christus). bovenstaand de papyrus met de regels 338-344 (tekst met daarboven de muzieknotatie) van de eerste stasimon van Orestes door Euripides. De vertaalde tekst luidt:

Ik bejammer jou
om het bloed van je moeder, Orestes,
dat jou krankzinnig maakt.
Het lot is de mensen nooit voor lang goedgezind.
Zoals een scheepje heen en weer
ordt geslingerd door de storm,
zo ook wordt de mensheid geteisterd
door het noodlot.

3. Euripides – Stasimon Helena: Er zijn fragmenten gevonden van stasima met melodische aanwijzingen van andere Euripides-tragedies: Helena en Medea. Ook deze dateren uit de vijfde eeuw voor Christus.

4. Anonymus Bellermanni: De Anonymus Bellermanni is een verzameling materiaal over muziek, van een of meer onbekende auteurs, overgeleverd in een aantal Byzantijnse manuscripten en voor het eerst gepubliceerd door Johann Friedrich Bellermann in 1841. Martin West merkt op: “Het is in belangrijke mate ontleend aan Aristoxenus en Aristides Quintilianus, maar bevat ook waardevolle informatie die nergens anders te vinden is, waaronder een half dozijn kleine instrumentale melodieën en oefeningen.” Samen met vier gedichten die worden toegeschreven aan Mesomedes, en afgezien van verschillende fragmenten op papyrus, is het een van de weinige voorbeelden waarbij een stuk oude Griekse muziek bewaard is gebleven in de manuscripttraditie. De zes korte muziekfragmenten staan in een bijlage bij het document. Twee daarvan zijn erg kort en één is een stijgende en dalende octaaftoonladder. Ze zijn genoteerd in het type notatie dat voor instrumentale muziek wordt gebruikt en lijken te zijn ontworpen voor mensen die leren spelen, vrijwel zeker op de aulos. Het document geeft onder andere uitleg over de symbolen die in de muziek worden gebruikt voor noten die worden verlengd tot twee, drie, vier en vijf tijdseenheden (disemes, trisemes, tetrasemes en pentasemes). De laatste twee worden alleen in de Anonymus Bellermanni vermeld. Andere symbolen die in de verhandeling worden genoemd, zijn het symbool voor een muzikale rust en de stigmai of stippen boven de notensymbolen. Voorbeelden van dergelijke stigmai zijn ook te vinden in het Seikilos-grafschrift en elders. De zes verschillende muzikale voorbeelden hebben verschillende niveaus van ritmische complexiteit.

5. Eerste Delphische hymne voor Apollo (Delphic Paean): Slechts enkele hymnen met muzieknotatie zijn bewaard uit de Grieks-Romeinse periode en de late Oudheid. De twee in steen gegraveerde Delphische hymnen zijn feitelijk paeans met duidelijke geledingen. De eerste hymne, in vocale notatie uit 128 v.Chr., bestaat uit drie kernonderdelen: een aanroep van de Muzen, een lof op Attica en een beschrijving van Apollo’s daden. Deze delen worden gemarkeerd door modulaties tussen de Phrygische en Hyperphrygische tonoi. In het tweede deel contrasteren de klanken van aulos en kithara, terwijl het derde verwijst naar Apollo’s strijd met de Python. De opeenvolging van toonhoogten doet denken aan de spondeion-toonladder, een onderbroken toonladder beschreven door Pseudo-Plutarchus en genoemd door Aristides Quintilianus en Bacchius.

Luister, jullie die de diepe bossen van Helikon bewonen,
dochters, liefgearmd, van Zeus de donderaar.
Kom jullie bloedverbonden broer Phoibos toezingen
met zijn gouden lokken,
die over de dubbele rotspiek hier van Parnassos,
waar ook illustere vrouwen van Delphi wonen,
komt gereisd naar het water van Kastalia
om zijn orakelrots te bezoeken.
Kijk, het roemrijke Attika, land van de grote stad,
die door de zegen van Tritonis, wapendraagster,
veilig zijn gebied bewoont. Op de heilige altaren
verteert Hephaistos de schenkels daar
van jonge stieren en vermengd met offerrook kronkelt er
Arabische wierookgeur naar de Olympos.
Heldere fluit en gouden cither heffen in verweven melodieën
een loflied aan.
Heel de schare van kunstenaars die Attika
bewoont, slaat nu de cither voor de glorierijke
zoon van grote Zeus; een loflied zingen ze
bij deze sneeuwgetopte berg, voor u,
die goddelijke orakelspreuken zonder leugens
onthult aan alle stervelingen,
sinds u de waarzeggende drievoet hebt veroverd
door de gehate Python bewaakt,
toen u het listig kronkelend gedrocht
doorboorde met uw pijlen, tot het monster
een vervaarlijk gesis uitstootte en
tegelijk de laatste adem gaf.

6. Tweede Delphische hymne voor Apollo: De tweede paean (geschreven in 128 jaar voor Christus), gecomponeerd door Limenius ter ere van de Kunstenaars van Dionysus, volgt een vergelijkbare structuur: een aanroep, een vertelling van Apollo’s daden en een slotgebed. De muziek moduleert hier tussen de Lydische en Hypolydische tonoi. De verheven toon, typerend voor een paean, bevat talrijke muzikale verwijzingen. De afstemming van beklemtoonde en melodische toonhoogten weerspiegelt waarschijnlijk een archaïserende stijl, typisch voor latere Griekse composities

7. Seikiloslied: Het Seikiloslied is een van de weinige overblijfselen uit de Griekse muziek uit de Oudheid en tevens het oudst overgeleverde voorbeeld van een complete muziekcompositie ter wereld, met inbegrip van de notatie. Een zekere Seikilos liet het als grafschrift voor zijn vrouw in steen uitbeitelen. Het in de (hypo-)mixolydische modus staande drinklied (een 'skolion') dateert vermoedelijk uit de eerste eeuw voor Christus. Het werd aangetroffen bij Tralles in Turkije in 1883. De vertaalde tekst luidt:

Wees, zolang je nog leeft, het zonnetje,
treur niet te veel.
Het leven duurt immers kort,
De tijd eist zijn tol op.

Lange tijd werd gedacht dat het stuk uit de Hellenistische periode stamde, dus ongeveer 200 v.Chr.. Recente archeologische en epigrafische studies wijzen echter op een latere datering, namelijk uit de 1e eeuw na Christus, mogelijk tussen ca. 50 v.Chr. en 100 n.Chr. Hier zijn de belangrijkste argumenten: De grafsteen met het Epitaph van Seikilos werd gevonden bij Tralles (nabij het huidige Aydın, in Turkije), in een gebied dat in de Romeinse keizertijd sterk verstedelijkt was. De stijl van het schrift (de Griekse letters) en de vorm van de zuil waarop de tekst stond, wijzen op de vroeg-Romeinse periode, niet op de oudere Hellenistische tijd. De gebruikte Griekse lettervormen komen overeen met inscripties uit de 1e eeuw n.Chr. De tekst bevat Attische vormen die typerend zijn voor de Grieks-Romeinse inscripties uit die periode. De combinatie van poëtische tekst en muzieknotatie past bij een Romeins-Hellenistische cultuur waarin muziek nog deel uitmaakte van persoonlijke en sociale rituelen, zoals begrafenissen. De toonladder en melodische structuur van het lied vertonen kenmerken van de Griekse diatonische traditie, maar ook van latere klassieke invloeden die in de eerste eeuwen na Christus gangbaar waren.

8. Mesomedes van Kreta - Hymne voor de Zon: Mesomedes van Kreta, Griekse lierdichter en musicus uit de eerste helft van de 2e eeuw n.Chr., was tot 1906 bekend van slechts vijf gedichten: een proëmium voor de muze Calliope, een Helius-hymne, een Nemesis-hymne, een versvormig raadsel en een kort gedicht over smeltend glas. Zijn poëzie valt op door eenvoudige, dorisch getinte taal. Het proëmium en de Helius- en Nemesis-hymnes zijn vooral beroemd omdat er melodieën bij zijn overgeleverd, genoteerd met letters van het alfabet. Deze melodieën vormen zeldzame en waardevolle overblijfselen van de antieke Griekse muziek.

9. Mesomedes van Kreta - Hymne voor Nemesis: Zie 7.

10. Mesomedes van Kreta - Hymne voor de Muse: Zie 7.

11. Mesomedes van Kreta - Hymne voor Apollo: Zie 7.

12. Pean. Papyrus Berlin 6870: De Pean is gevonden in 1918 in Contrapollinopolis (Tebais, Egypte). Het is geschreven op de achterkant van een Latijns militair document uit 156 n.Chr. en bestaat uit de linkerhelft van een kolom van 23 muziekregels die aan maximaal vijf verschillende muziekstukken kunnen worden toegewezen: maximaal drie daarvan zijn vocaal met notatie boven de tekstlettergrepen, de andere twee zijn duidelijk ingesprongen en puur instrumentaal.

De eerste twaalf regels bevatten een Paian (= Pean, danklied voor genezing) in het huidige tenorregister en moeten dus door mannen worden gezongen. Het is een plechtig koorlied ter ere van de god Apollo, dat gewoonlijk werd begeleid door de kithara, het instrument van Apollo, en af en toe door de aulos. Het instrumentale stuk dat in de volgende drie regels volgt, is muzikaal gezien nauw verwant, maar veel korter, dus het is waarschijnlijk geen instrumentale begeleiding van de Paian, maar mogelijk een epiloog.

De overige muzikale regels van deze papyrus zouden ook nauw bij elkaar kunnen horen, aangezien het tweede instrumentale stuk letterlijk wordt omlijst door de vermoedelijk verwante vier regels van een koorlied ervoor en één regel erna. Men zou dus kunnen aannemen dat het een instrumentaal intermezzo zou kunnen zijn geweest. Het gezang vertoont een aantal duidelijke verschillen met de Paian, waarvan het meest opvallende is dat het in het huidige sopraanregister is gezet. In tegenstelling tot de Paian moet het stuk dus door vrouwen worden gezongen. Dit past ook heel goed bij de inhoud, die in de context van de Trojaanse oorlog te vinden is. De zelfmoord van Ajax wordt behandeld vanuit het perspectief van zijn rouwende vrouw Tecmessa. Ajax had zich op zijn eigen zwaard geworpen uit schaamte voor de daden die hij in razernij had verricht.

Deze notaties komen in twee soorten voor: een vocale notatie voor zang en een iets oudere instrumentale notatie. De eerste is gebaseerd op het Griekse alfabet dat nog steeds in gebruik is: de noten van het octaaf f'-f worden weergegeven met de gewone letters. De tekens van de noten buiten dit octaaf zijn omgekeerde Griekse letters, enkele vrij verzonnen tekens of letters met kleine streepjes. De instrumentale notatie daarentegen bestaat uit de letters van het oudere Fenicische alfabet. Hoewel in dit systeem ook kleine streepjes en enkele verzonnen tekens worden gebruikt om noten buiten een centraal dubbel octaaf a'-A' te noteren, worden nootverhogingen en dergelijke niet weergegeven door andere letters, maar door de overeenkomstige gewone letters te spiegelen of te herschikken. Zo kan bijna elk teken worden toegewezen aan een noot in ons huidige notatiesysteem. Voor de notatie van het ritme worden af en toe stippen en dergelijke gebruikt om lengtes en verkortingen aan te geven. Voor vocale notatie wordt echter in principe het metrum van de betreffende tekst toegepast.

Als we nu kijken naar de afzonderlijke muziekstukken die op deze papyrus bewaard zijn gebleven, ontstaat er een zeer uiteenlopend beeld. Het Paian- en het Ajax-fragment vertonen geen inhoudelijke overeenkomsten. Ook muzikaal verschillen ze van elkaar, terwijl de instrumentale stukken nauw verwant zijn aan het Paian. Het doel van deze compilatie van muziekstukken op deze papyrus lag dus duidelijk niet in de tekst en de inhoud ervan, maar veeleer in de muziek. De afzonderlijke voorbeelden zijn mogelijk afkomstig uit een muziekhandboek en zijn hier om een onduidelijke reden verzameld. Aangezien ze op de achterkant van een document zijn geschreven dat niet meer in gebruik was, zou men bijvoorbeeld kunnen denken aan aantekeningen voor oefeningen. Een verzameling van afzonderlijke voorbeelden voor een theoretische beschouwing van muziek kan evenmin als doel worden uitgesloten.

13. Oxyrhynchus-hymne: De Oxyrhynchus-hymne is het vroegst bekende manuscript van een christelijke Griekse hymne dat zowel tekst als muzieknotatie bevat. De papyrus waarop de hymne is geschreven dateert van rond het einde van de 3e eeuw na Christus. Het manuscript werd in 1918 ontdekt in Oxyrhynchus , Egypte, en later gepubliceerd in 1922. De tekst van de Oxyrhynchus-hymne is in het Grieks geschreven en roept op poëtische wijze stilte op ter ere van de Heilige Drie-eenheid (d.w.z. kosmische stilte, een motief van de antieke Griekse hymnodie ). Historisch gezien toont de hymne de continuïteit van de Griekse beschaving, waarbij erudiete christelijke Grieken de muzieknotatie van hun klassieke Griekse voorgangers gebruikten en accepteerden. De muziek is geschreven in Griekse vocale notatie. Het is volledig diatonisch, met een ambitus van precies een octaaf van F naar F een octaaf hoger, en een finale nominaal op G (uitgaande van een toonsoort zonder kruisen of mollen). De notatie is Hypolydisch en gebruikt de ritmische symbolen macron (diseme), leimma + macron, stigma, koppelteken en dubbele punt. De tekst is grotendeels syllabisch gezet, met een paar korte melismen. De metrum van de hymne is in wezen anapaestisch, hoewel er enkele onregelmatigheden zijn. De Oxyrhynchus-hymne is het enige overgebleven fragment van genoteerde christelijke Griekse muziek uit de eerste vierhonderd jaar van de christelijke periode. De Phos Hilaron- en de Oxyrhynchus-hymne vormen de oudste nog bestaande christelijke Griekse hymneteksten waarvan redelijkerwijs zeker is dat ze in de christelijke eredienst zijn gebruikt, maar ze zijn noch uit de Bijbel afkomstig, noch naar Bijbelpassages gemodelleerd.

  • . . . samen alle vooraanstaanden van God. . .

  • . . . nacht] noch dag (?) Laat het/ze zwijgen. Laat de lichtende sterren niet [. . .],

  • . . . [Laat het ruisen van de winden, de bronnen] van alle woeste rivieren [ophouden]. Terwijl wij hymnen

  • Vader en Zoon en Heilige Geest, laten alle machten antwoorden: "Amen, amen, Kracht, lof,

  • [en eer voor eeuwig aan God], de enige gever van alle goede dingen. Amen, amen."

14. Ambrosiaanse gezangen: De Ambrosiaanse gezangen, voor het eerst geïntroduceerd in de Westerse Kerk door de bisschop Ambrosius van Milaan, duiden op een wijze om hymnen te zingen. Deze zangwijze kenmerkt de Milanese of Ambrosiaanse liturgie sinds het jaar 386. Daterend uit de late 4e eeuw is het de oudste vorm van kerkelijke liturgische zangkunst. Hoewel de Ambrosiaanse zang veel overeenkomsten vertoont met het gregoriaans, heeft zij muzikaal gezien een eigen karakter. Ambrosiaanse gezangen zijn meer gevarieerd in lengte, ambitus, en structuur. Aannemelijk zitten er Oosterse invloeden verweven in de muziek. Karel de Grote en zijn opvolgers streefden ernaar om onder andere deze regionale variant de kop in te drukken, wat niet helemaal lukte. Melodieën konden pas veel later schriftelijk worden vastgelegd, zodat geen absolute zekerheid bestaat over de wijze waarop hymnen in Ambrosius’ tijd werden gezongen.

15. Ambrosiaanse gezangen uit de vroegchristelijke kerk: Zie 11.

16. “Veni, Redemptor gentium” (4e eeuw): Zie 11.

1. Oude Griekse muziek herontdekken: De meeste muziek uit de Oudheid werd mondeling overgeleverd. Griekse en Romeinse schrijvers hadden wel systemen voor muzikale notatie, maar slechts een handvol voorbeelden van melodische notatie is bewaard gebleven, zoals de Seikilos Epitaph of de Delphische hymnen. De overgrote meerderheid van antieke poëzie en liederen heeft geen melodische aanwijzingen: alleen het metrische schema en de tekst zijn intact. Dit geldt onder andere voor de Eerste Pythische ode van Pindarus (5e eeuw v.Chr.) en het Carmen Saeculare (17 v.Chr.) van Horatius. Beide werken zijn alleen tekstueel overgeleverd. Geen notatie, geen aanwijzingen voor specifieke toonhoogten of ritmische nuances. Wetenschappers en musici hebben verschillende strategieën ontwikkeld om deze verloren muziek zo authentiek mogelijk opnieuw te creëren. Belangrijke methoden zijn:

Metrische reconstructie: De Oudgriekse en Romeinse poëzie was strikt metrisch. Door de lengte van lettergrepen en het ritme van de versvoeten te analyseren, kunnen onderzoekers een ritmisch kader afleiden dat mogelijk door de oorspronkelijke muziek werd gevolgd.

Muziektheoretische analogieën: Voor Griekse werken worden systemen van toonladders (harmoniai), intervallen en modes uit bewaard gebleven werken van Aristoxenus, Aristides Quintilianus en andere muziektheoretici gebruikt. Voor Romeinse werken kan men afleiden welke toonladders en intervallen populair waren in de Hellenistische en Romeinse context.

Instrumentale reconstructies: Archeologische vondsten zoals lieren, tibiae en tympanons bieden inzicht in de klankkleur en speeltechnieken van de Oudheid. Moderne uitvoerders bouwen replica’s van deze instrumenten om een realistische klankomgeving te creëren.

Vergelijking met overgeleverde melodieën: Melodiefragmenten uit werken zoals de Seikilos Epitaph, de Delphische hymnen of Mesomedes’ hymnen dienen als muzikale referentie voor toonhoogtes en frasering.

2. Euripides, Iphigenia in Aulis: Fragment uit de tragedie 'Iphigenia in Aulis' (vierde tot derde eeuw v.Chr.). Uitgevoerd door het Kerylos Ensemble. De papyrus bevat een koor-epode uit de tweede muzikale pauze (pp. 784-94(?), 1500-9). De tragedie werd gecomponeerd door Euripides in 407 v.Chr. De papyrus met de transcriptie werd in 1981 door Matizen gepubliceerd. In de tekst van de papyrus is er een verdubbeling van lettergrepen. De melodie is gebaseerd op de principes van chromatiek en enharmonie, die ook in de Weense Papyrus G 2315 voorkomen. Op basis hiervan kan worden aangenomen dat de papyrus een late kopie van een authentieke bron is. De papyrus bevat ritmische tekens.

3. 1e Pythische ode van Pindarus: Een introductie van een ode door Pindaros, uit de 5e eeuw v. C. (maar pas in 1659 gepubliceerd), wordt gezien als het vroegste lied (waarvan echter de melodie niet bewaard is gebleven). Píndarus schreef in zijn Pítische Odes (“Píticas”) zijn lofzangen op atleten/overwinnaars van de Pytische Spelen, die gehouden werden bij Delphi ter ere van de god Apollo. De Pítica I is geschreven voor Hiero van Syracuse ter gelegenheid van zijn overwinning in een wagenrace. Belangrijke thema’s in de ode zijn lof voor de atleet, de stad/stichter, de goddelijke hulp, en mythologie die de overwinning groter maakt dan alleen de sportprestatie. De stijl van Píndarus is complex: veel mythologische allusies, verheven taal, en verbonden met feestelijke en ceremoniële context. Moderne muziekreconstructies, zoals die van Gregorio Paniagua of G. Garrido, gebruiken de metrische structuur van de ode gecombineerd met Griekse modes om een mogelijke melodische vorm te creëren. De uitvoering bevat vaak een lyrische zangstem, begeleid door lyra of aulos.

4. Carmen Saeculare (17 v.Chr.) van Horatius: Het Carmen Saeculare, geschreven door de Romeinse dichter Horatius in 17 v.Chr., is een hymne die werd uitgevoerd tijdens de Seculiere Spelen ter ere van keizer Augustus. De oorspronkelijke muziek is niet bewaard gebleven, maar er zijn pogingen gedaan om de muziek te reconstrueren op basis van de tekst en de muzikale tradities uit die tijd. Reconstructionisten bestuderen de Latijnse metrumregels en vergelijken deze met overgeleverde hymnen en kerkelijke gezangen uit de vroege Romeinse periode. Uitvoeringen bevatten soms zang met lierbegeleiding en proberen een sfeer van Romeins ceremoniële muziek op te roepen, maar het is altijd een artistieke invulling.

Overzicht van Griekse muziekinstrumenten

Lyra ... In het klassieke Griekenland was de lier niet meer weg te denken. De klankkast van de lier was het schild van een schildpad. Uit de klankkast steken twee uitstekende armen, die horizontaal met elkaar zijn verbonden door een juk waaraan ook de snaren zijn bevestigd. De lier had oorspronkelijk zeven snaren, die allemaal even lang waren. Ze waren gemaakt van schaapsdarmen of pezen. De barbitos, phorminx en kithara zijn alle drie ook liersoorten. Ze werden met de vingers of met een plectrum bespeeld.

Barbitos ... De barbitos is een groot type lier, die opvalt door zijn lange armen. De snaren van de barbitos zijn hierdoor veel langer dan die van de lier en de klank van de barbitos is dus ook lager. Op vele afbeeldingen bespeelt Dionysus de barbitos. De barbitos werd dan ook veel gebruikt bij drinkgelagen. Ook de barbitos had zeven snaren. Zowel de lier als de barbitos werden schuin of horizontaal gehouden als ze bespeeld werden (vergelijkbaar met de gitaar).

Phorminx ... De phormix wordt ook wel de grootvader onder de liersoorten genoemd; het is waarschijnlijk de oudste liersoort. De phormix had vijf snaren en een aan de onderzijde afgeronde klankkast.

Kithara (Apollo) ... Aan het eind van de zevende eeuw v.Chr. begint de phormix zich te ontwikkelen: het aantal snaren wordt uitgebreid naar zeven. De klankkast wordt hoekiger. De onderzijde wordt plat en de armen worden langer. De phormix verandert in een kithara. Na 400 v.Chr. is de phormix helemaal verdwenen en is de kithara een zeer belangrijk instrument geworden. De kithara was het meest verheven instrument van de oude Grieken, wordt vaak genoemd in de literatuur en wordt vaak afgebeeld, vaak met de afbeelding van Apollo in de buurt. De kithara is echt het instrument van zij die veel en/of graag eens een concert gaven. Tijdens het hellenisme wordt het aantal snaren uigebreid - van 7 naar 11 of soms nog meer. Die ontwikkeling is ook te zien bij de andere lierachtigen: tijdens het hellenisme worden de instrumenten vergroot en uitgebreid.

Kithara (Orpheus) ... Dit snaarinstrument wordt ook wel Thracische gitaar genoemd omdat het voor het eerst (in vaasschilderingen) te zien is in de handen van mythische Thracische zangers (Orpheus en Thamyras). Het bestond uit een kleine halvemaanvormige houten klankkast zonder uitbreidingen voor zijn armen. Het instrument had meestal zeven snaren, van gemiddelde tonaliteit, omdat hun lengte lag tussen die van de phorminx en de barbitos. De snaren werden met een leren riempje rond de dwarsbalk vastgemaakt. De staande of zittende speler balanceerde de kithara rechtop tegen de linkerkant van zijn lichaam en drukte hem tegen zijn buik. De vrije vingers drukten of plukten de snaren terwijl de rechterhand met het plectrum sloeg.

Pandoura ... De luit of pandoura lijkt in niets op de eerder genoemde snaarinstrumenten. De pandoura heeft slechts drie of vier snaren en een hals waarop de snaren met de vingers verkort kunnen worden, zodat er een hogere toon ontstaat. De luit is de eigenlijke voorloper van de gitaar van nu.

Sambuca ... De sambuca was een snaarinstrument uit de Griekse oudheid. Mogelijk hebben de Grieken het instrument afgeleid van een Fenicische harp. De Romeinen namen de sambuca weer over van de Grieken. Volgens Griekse sagen werd de sambuca uitgevonden door Ibycus, maar volgens Athenaeus van Naucratis werd het instrument reeds gebruikt door de Parthen, Assyriers en Troglodieten. De sambuca was driehoekig van vorm met een bootvormige klankkast en had vier korte snaren en een hoog register. Het instrument werd voornamelijk door vrouwen bespeeld, die sambucistriae werden genoemd. De sambuca werd vaak samen met de trigono gebruikt, een driehoekig metalen slaginstrument, mogelijk een soort triangel.

Archaische guitaar ... Snaarinstrument met een houten klankkast met een halfronde vorm en houten armen die elastisch waren verbonden met de uitbreidingen van de klankkast. Vaak had de klankkast een concave sikkelvorm (zoals de phorminx) en soms de vorm van de letter U met drie of vier snaren. Zijn cilindrische dwarsbalk had balansgewichten en snaarafstemmechanismen. De snaren werden met lussen op knopen van leren stroken bevestigd die om de dwarsbalk waren gewikkeld.

Magadis of Pektis ... Omdat de harp vele snaren had, was ze niet erg geliefd bij de Grieken. Veelsnarige instrumenten waren alleen maar goed voor de virtuositeit en hadden niets te maken met echte muziek. Vanaf ca. 450 v. Chr. zijn er drie soorten harpen: 1. de beugelharp: een harp die aan de voorkant open is. De klankkast is groter bij de lange snaren, zodat die beter kunnen trillen. De harp wordt op de knie gesteund en de lange snaren zijn het verst van de speler verwijderd. 2. de boogharp: gelijk aan de harp, alleen is de voorkant gesloten. De beugel- en boogharp worden allebei met het woord pektis aangeduid. 3. de trigonos: deze heeft een klankkast die in het midden dik is en aan de uiteindes smal afloopt. Deze harp is vrij zeldzaam. De harpen hadden 9 tot 20 snaren, en de trigonos had meer snaren dan de pektis. De snaren van een harp werden nooit met een plectrum bespeeld, maar altijd met de vingers. De harp was een echt vrouweninstrument, voor de mannen was de harp niet waardig genoeg.

Trigonos ... De trigonos: deze heeft een klankkast die in het midden dik is en aan de uiteindes smal afloopt. Deze harp is vrij zeldzaam. De harpen hadden 9 tot 20 snaren, en de trigonos had meer snaren de de pektis. De snaren van een harp werden nooit met een plectrum bespeeld, maar altijd met de vingers. De harp was een echt vrouweninstrument, voor de mannen was de harp niet waardig genoeg. De harp werd vereenzelvigd met sensuele muziek, met de romantiek.

Panfluit (Syrinx) ... De panfluit is het bekendste instrument uit de oudheid. In de archaische periode wordt de panfluit vereenzelvigd met Hermes, later met Pan. De panfluit zag er hetzelfde uit als tegenwoordig: naast elkaar liggende buizen, die met elkaar verbonden zijn. In de archaische periode wordt de rechte panfluit veel toegepast: de buizen zijn even lang, en de hoogte wordt bestuurd door was in de buizen te stoppen. Vanaf de klassieke periode is de scheve panfluit in de mode: de buizen zijn op de juiste lengte afgezaagd en zijn dus ongelijk van lengte. De panfluit genoot in de archaische periode nog veel aanzien, maar dat nam langzaam af. In de klassieke en de hellenistische periode was de panfluit het instrument van herders, hoewel de panfluit ook in ensembles voorkwam.

Syrinx ... Deze is waarschijnlijk vergelijkbaar met onze huidige blokfluit: een buis van riet met gaatjes, waarbij over het uiteinde heen geblazen moest worden. De dwarsfluit werd zeer weinig toegepast.

Aulos ... De Griekse aulos of dubbelhobo (kan vergeleken worden met de huidige hobo, maar dan dubbel) bestaat uit twee blaasinstrumenten die los van elkaar bespeeld werden. Op beide instrumenten werd hetzelfde gespeeld. De muzikant had dus in iedere hand een buis en had twee mondstukken in zijn mond. De aulos werd gemaakt van riet, been, ivoor of hout. Er bestonden uiteraard grote verschillen tussen auloi voor profs en voor amateurs. De stemming van een aulos lag vast: als men in een andere toonsoort wilde spelen, moest men een andere aulos nemen, en de beroepsmusici hadden dan ook een hele set van auloi. Later werd een aulos uitgevonden met meer gaten en dwarsbandjes om ze af te sluiten: zo kon de stemming van een aulos bijgesteld worden. Er zijn zelfs auloi gevonden met meer dan twintig gaten! Hoewel de aulos door de Griekse elite als minderwaardig werd bestempeld, was hij toch zeer populair. Bij begrafenissen, sportfeesten en andere plechtigheden werd de aulos gebruikt. De aulos gold als opzwepend.

Askaulos ... De askaulos was een blaasinstrument (voorloper van de doedelzak) dat de musicus de mogelijkheid gaf om te spelen zonder adempauzes. Het bestond uit een tot vier pijpen (met riet) die op een zak waren aangebracht die gemaakt was van de huid van een klein dier of de blaas van een groter dier. De speler hield de zak onder zijn arm en zorgde voor een constante luchtdruk door erop te drukken. Een (of twee) van de pijpen speelde de melodie, terwijl bij de andere pijpen een ononderbroken toon ontstond.

Kochlos ... De kochlos (schelp) was een natuurlijk blaasinstrument dat was gemaakt van een zeeschelp waarin een gat was aangebracht door de eerste drie spiralen weg te breken. De meest geschikte schelpen voor dit doel waren de triton (trompetschelp), de cassis (helmschaal) en de strombus (echte schelphoorn). Het geluid werd geproduceerd door direct in het gat te blazen en de geschikte liptechniek.

Keras of Bykani ... De keras of bykani (hoorn) was een trompet (ook bekend als de bazuin van de arme man) die werd gemaakt van een hoorn van een dier. Het instrument werd voornamelijk gebruikt door herders en legers voor het overbrengen van berichten. Het bestond uit een geperforeerde conische hoorn waaruit de kern was verwijderd en vervolgens gebakken om de toon te verbeteren.

Salpinx ... De salpinx (een soort trompet) is een instrument dat vooral in de oorlog thuishoort. Hiermee werden signalen doorgegeven. De salpinx werd ook gebruikt om mensen bijeen te roepen of als startsignaal voor een wagenrace. De salpinx is een lange smalle bronzen buis die op het eind breder wordt. Er waren speciale salpinxwedstrijden, waarbij het erom ging, wie het hardste kon blazen. Het geluid dat in deze wedstrijden voortgebracht werd, zal niet al te mooi hebben geklonken; te hard en geforceerd. De kampioenen waren soms tien kilometer verderop nog te horen.

Tympanon ... De tympanon, een platte trommel, werd altijd door vrouwen bespeeld. De tympanon was ongeveer 40-50 cm groot en kwam vaak voor samen met de aulos. De tympanon hoorde bij de cultus van Dionysus.

Rhoptron ... De rhoptron (tamboerijn) was een percussie-instrument dat voornamelijk door de Corybantes werd gebruikt in hun rituelen. Het bestond uit een ondiep houten cilindrisch frame met een uitgerekt leermembraan. Paren bronzen schijven waren geplaatst in inkepingen in het frame. Uitvoering was vergelijkbaar met die van de trommel.

Krotala ... De krotala (kleppers) behoorden tot de slaginstrumenten die een ritme aangaven. Ze lijken in vorm en geluid erg op de Spaanse castagnetten, die tegenwoordig nog gebruikt worden. Het zijn twee kleine plankjes van ongeveer 10-15 cm. Geen enkele set krotala is bewaard gebleven, de krotala zijn alleen op afbeeldingen te zien. Op de meeste afbeeldingen worden ze door vrouwen bespeeld; ook vaak door de Muzen.

Hydraulis (waterorgel) ... Het hydraulische orgel is een uitvinding van Ctesibius van Alexandrië in de derde eeuw voor Christus. Dit prototype werd verder uitgewerkt door Vitrivius, die er enkel zuigerpompen en rijen pijpen heeft bijgezet. Op de onderste basis rustte een waterreservoir. Naast dit bevond zich een pomp die in verbinding stond met een cilinder die aan het reservoir hing. Boven deze bak bevond zich een windkas waarin de lucht dan terechtkwam. En helemaal bovenaan had je de pijpen. Het gemiddelde aantal is acht, maar het kan soms gaan tot 18 met vier verschillende registers.

Romeinse muziekinstrumenten

Tibia ... Benen dubbelrietpijp uit het oude Rome.

Cornu ... Een Romeinse hoorn die in de legioenen werd gebruikt om commando's aan de troepen door te geven.

Lituus ... J-vormig militair instrument van metaal.