menu

Aanvullende informatie Griekse tijd 

Inhoudsopgave


Eerste Delphische hymne voor Apollo

Dit stuk is geschreven 138 voor Christus.

Luister, jullie die de diepe bossen van Helikon bewonen,
dochters, liefgearmd, van Zeus de donderaar.
Kom jullie bloedverbonden broer Phoibos toezingen
met zijn gouden lokken,
die over de dubbele rotspiek hier van Parnassos,
waar ook illustere vrouwen van Delphi wonen,
komt gereisd naar het water van Kastalia
om zijn orakelrots te bezoeken.
Kijk, het roemrijke Attika, land van de grote stad,
die door de zegen van Tritonis, wapendraagster,
veilig zijn gebied bewoont. Op de heilige altaren
verteert Hephaistos de schenkels daar
van jonge stieren en vermengd met offerrook kronkelt er
Arabische wierookgeur naar de Olympos.
Heldere fluit en gouden cither heffen in verweven melodieën
een loflied aan.
Heel de schare van kunstenaars die Attika
bewoont, slaat nu de cither voor de glorierijke
zoon van grote Zeus; een loflied zingen ze
bij deze sneeuwgetopte berg, voor u,
die goddelijke orakelspreuken zonder leugens
onthult aan alle stervelingen,
sinds u de waarzeggende drievoet hebt veroverd
door de gehate Python bewaakt,
toen u het listig kronkelend gedrocht
doorboorde met uw pijlen, tot het monster
een vervaarlijk gesis uitstootte en
tegelijk de laatste adem gaf.

naar boven


Tweede Delphische hymne voor Apollo

Geschreven in 128 jaar voor Christus.

Een paar hymnes met muzieknotatie zijn bewaard gebleven uit de Grieks-Romeinse periode en uit de late Oudheid. De twee Delphische hymnes, die gegraveerd zijn in steen, zijn in wezen paeans met geledingen.

De eerste wordt gegeven in vocale notatie, de tweede in instrumentale notatie. De eerste paean, geschreven in 138 voor Christus (hoewel er recentelijk vragen bij de datum gesteld zijn en een auteur voorgesteld is), bevat drie van de typerende onderdelen: een aanroep van de Muzen, een lovende benoeming van Attica en een beschrijving van enige daden van Apollo. De onderdelen zijn gearticuleerd door modulaties tussen de Phrygische en de Hyperphrygische tonoi. Het tweede onderdeel is typerend inzoverre het specifieke muzikale verwijzingen tot stand brengt, in dit geval door de klank van de aulos met de kithara te laten contrasteren, terwijl het derde deel de befaamde strijd tussen APOLLO en de python in gedachten brengt. De opeenvolging van toonhoogten doet denken aan de spondeion toonladder, een speciaal type onderbroken toonladder die beschreven wordt in Pseudo-Plutarchus' Over de Muziek en kort genoemd door Aristides Quintilianus en Bacchius.

De tweede paean, geschreven door LIMENIUS ter ere van de Kunstenaars van Dionysus, bevatten ook drie grote delen: een aanroep, een vertelling van daden van Apollo, en een slotgebed aan de god. De delen, onderverdeeld in meerdere kleinere delen, moduleren tussen de Lydische en de Hypolydische tonoi. De toon van de tekst is verheven, zoals verwacht werd van een paean, en muziekale verwijzingen zijn talrijk. De overeenkomst tussen beklemtoonde en melodische toonhoogte in deze paean - zoals in enige andere late Griekse muzikale composities - weerspiegelt waarschijnlijk een archaizerende traditie.

naar boven


Mesomedes van Kreta - Hymnes

Mesomedes van Kreta, griekse lierdichter en musicus uit de eerste helft van de 2e eeuw nC, van wie tot 1906 slechts vijf gedichten bekend waren, een proëmium ter ere van de muze Calliope, een Helius-hymne, een Nemesis-hymne, een in versvorm gekleed raadsel en een gedichtje over het smelten van glas. De poëzie van Mesomedes wordt gekenmerkt door een eenvoudige taal, die dorisch gekleurd is. Het proëmium, de Helius-hymne en de Nemesis-hymne hebben hun bekendheid vooral te danken aan het feit dat er ook melodieën bij zijn overgeleverd, in een notatie door middel van letters van het alfabet. Deze melodieën behoren tot de zeer schaarse, en daarom zo kostbare, bewaard gebleven specimina van de antieke Griekse muziek.

naar boven


Overzicht van Griekse muziekinstrumenten

Lyra ... In het klassieke Griekenland was de lier niet meer weg te denken. De klankkast van de lier was het schild van een schildpad. Uit de klankkast steken twee uitstekende armen, die horizontaal met elkaar zijn verbonden door een juk waaraan ook de snaren zijn bevestigd. De lier had oorspronkelijk zeven snaren, die allemaal even lang waren. Ze waren gemaakt van schaapsdarmen of pezen. De barbitos, phorminx en kithara zijn alle drie ook liersoorten. Ze werden met de vingers of met een plectrum bespeeld.

Barbitos ... De barbitos is een groot type lier, die opvalt door zijn lange armen. De snaren van de barbitos zijn hierdoor veel langer dan die van de lier en de klank van de barbitos is dus ook lager. Op vele afbeeldingen bespeelt Dionysus de barbitos. De barbitos werd dan ook veel gebruikt bij drinkgelagen. Ook de barbitos had zeven snaren. Zowel de lier als de barbitos werden schuin of horizontaal gehouden als ze bespeeld werden (vergelijkbaar met de gitaar).

Phorminx ... De phormix wordt ook wel de grootvader onder de liersoorten genoemd; het is waarschijnlijk de oudste liersoort. De phormix had vijf snaren en een aan de onderzijde afgeronde klankkast.

Kithara (Apollo) ... Aan het eind van de zevende eeuw v.Chr. begint de phormix zich te ontwikkelen: het aantal snaren wordt uitgebreid naar zeven. De klankkast wordt hoekiger. De onderzijde wordt plat en de armen worden langer. De phormix verandert in een kithara. Na 400 v.Chr. is de phormix helemaal verdwenen en is de kithara een zeer belangrijk instrument geworden. De kithara was het meest verheven instrument van de oude Grieken, wordt vaak genoemd in de literatuur en wordt vaak afgebeeld, vaak met de afbeelding van Apollo in de buurt. De kithara is echt het instrument van zij die veel en/of graag eens een concert gaven. Tijdens het hellenisme wordt het aantal snaren uigebreid - van 7 naar 11 of soms nog meer. Die ontwikkeling is ook te zien bij de andere lierachtigen: tijdens het hellenisme worden de instrumenten vergroot en uitgebreid.

Kithara (Orpheus) ... Dit snaarinstrument wordt ook wel Thracische gitaar genoemd omdat het voor het eerst (in vaasschilderingen) te zien is in de handen van mythische Thracische zangers (Orpheus en Thamyras). Het bestond uit een kleine halvemaanvormige houten klankkast zonder uitbreidingen voor zijn armen. Het instrument had meestal zeven snaren, van gemiddelde tonaliteit, omdat hun lengte lag tussen die van de phorminx en de barbitos. De snaren werden met een leren riempje rond de dwarsbalk vastgemaakt. De staande of zittende speler balanceerde de kithara rechtop tegen de linkerkant van zijn lichaam en drukte hem tegen zijn buik. De vrije vingers drukten of plukten de snaren terwijl de rechterhand met het plectrum sloeg.

Pandoura ... De luit of pandoura lijkt in niets op de eerder genoemde snaarinstrumenten. De pandoura heeft slechts drie of vier snaren en een hals waarop de snaren met de vingers verkort kunnen worden, zodat er een hogere toon ontstaat. De luit is de eigenlijke voorloper van de gitaar van nu.

Sambuca ... De sambuca was een snaarinstrument uit de Griekse oudheid. Mogelijk hebben de Grieken het instrument afgeleid van een Fenicische harp. De Romeinen namen de sambuca weer over van de Grieken. Volgens Griekse sagen werd de sambuca uitgevonden door Ibycus, maar volgens Athenaeus van Naucratis werd het instrument reeds gebruikt door de Parthen, Assyriers en Troglodieten. De sambuca was driehoekig van vorm met een bootvormige klankkast en had vier korte snaren en een hoog register. Het instrument werd voornamelijk door vrouwen bespeeld, die sambucistriae werden genoemd. De sambuca werd vaak samen met de trigono gebruikt, een driehoekig metalen slaginstrument, mogelijk een soort triangel.

Archaische guitaar ... Snaarinstrument met een houten klankkast met een halfronde vorm en houten armen die elastisch waren verbonden met de uitbreidingen van de klankkast. Vaak had de klankkast een concave sikkelvorm (zoals de phorminx) en soms de vorm van de letter U met drie of vier snaren. Zijn cilindrische dwarsbalk had balansgewichten en snaarafstemmechanismen. De snaren werden met lussen op knopen van leren stroken bevestigd die om de dwarsbalk waren gewikkeld.

Magadis of Pektis ... Omdat de harp vele snaren had, was ze niet erg geliefd bij de Grieken. Veelsnarige instrumenten waren alleen maar goed voor de virtuositeit en hadden niets te maken met echte muziek. Vanaf ca. 450 v. Chr. zijn er drie soorten harpen: 1. de beugelharp: een harp die aan de voorkant open is. De klankkast is groter bij de lange snaren, zodat die beter kunnen trillen. De harp wordt op de knie gesteund en de lange snaren zijn het verst van de speler verwijderd. 2. de boogharp: gelijk aan de harp, alleen is de voorkant gesloten. De beugel- en boogharp worden allebei met het woord pektis aangeduid. 3. de trigonos: deze heeft een klankkast die in het midden dik is en aan de uiteindes smal afloopt. Deze harp is vrij zeldzaam. De harpen hadden 9 tot 20 snaren, en de trigonos had meer snaren dan de pektis. De snaren van een harp werden nooit met een plectrum bespeeld, maar altijd met de vingers. De harp was een echt vrouweninstrument, voor de mannen was de harp niet waardig genoeg.

Trigonos ... De trigonos: deze heeft een klankkast die in het midden dik is en aan de uiteindes smal afloopt. Deze harp is vrij zeldzaam. De harpen hadden 9 tot 20 snaren, en de trigonos had meer snaren de de pektis. De snaren van een harp werden nooit met een plectrum bespeeld, maar altijd met de vingers. De harp was een echt vrouweninstrument, voor de mannen was de harp niet waardig genoeg. De harp werd vereenzelvigd met sensuele muziek, met de romantiek.

Panfluit (Syrinx) ... De panfluit is het bekendste instrument uit de oudheid. In de archaische periode wordt de panfluit vereenzelvigd met Hermes, later met Pan. De panfluit zag er hetzelfde uit als tegenwoordig: naast elkaar liggende buizen, die met elkaar verbonden zijn. In de archaische periode wordt de rechte panfluit veel toegepast: de buizen zijn even lang, en de hoogte wordt bestuurd door was in de buizen te stoppen. Vanaf de klassieke periode is de scheve panfluit in de mode: de buizen zijn op de juiste lengte afgezaagd en zijn dus ongelijk van lengte. De panfluit genoot in de archaische periode nog veel aanzien, maar dat nam langzaam af. In de klassieke en de hellenistische periode was de panfluit het instrument van herders, hoewel de panfluit ook in ensembles voorkwam.

Syrinx ... Deze is waarschijnlijk vergelijkbaar met onze huidige blokfluit: een buis van riet met gaatjes, waarbij over het uiteinde heen geblazen moest worden. De dwarsfluit werd zeer weinig toegepast.

Aulos ... De Griekse aulos of dubbelhobo (kan vergeleken worden met de huidige hobo, maar dan dubbel) bestaat uit twee blaasinstrumenten die los van elkaar bespeeld werden. Op beide instrumenten werd hetzelfde gespeeld. De muzikant had dus in iedere hand een buis en had twee mondstukken in zijn mond. De aulos werd gemaakt van riet, been, ivoor of hout. Er bestonden uiteraard grote verschillen tussen auloi voor profs en voor amateurs. De stemming van een aulos lag vast: als men in een andere toonsoort wilde spelen, moest men een andere aulos nemen, en de beroepsmusici hadden dan ook een hele set van auloi. Later werd een aulos uitgevonden met meer gaten en dwarsbandjes om ze af te sluiten: zo kon de stemming van een aulos bijgesteld worden. Er zijn zelfs auloi gevonden met meer dan twintig gaten! Hoewel de aulos door de Griekse elite als minderwaardig werd bestempeld, was hij toch zeer populair. Bij begrafenissen, sportfeesten en andere plechtigheden werd de aulos gebruikt. De aulos gold als opzwepend.

Askaulos ... De askaulos was een blaasinstrument (voorloper van de doedelzak) dat de musicus de mogelijkheid gaf om te spelen zonder adempauzes. Het bestond uit een tot vier pijpen (met riet) die op een zak waren aangebracht die gemaakt was van de huid van een klein dier of de blaas van een groter dier. De speler hield de zak onder zijn arm en zorgde voor een constante luchtdruk door erop te drukken. Een (of twee) van de pijpen speelde de melodie, terwijl bij de andere pijpen een ononderbroken toon ontstond.

Kochlos ... De kochlos (schelp) was een natuurlijk blaasinstrument dat was gemaakt van een zeeschelp waarin een gat was aangebracht door de eerste drie spiralen weg te breken. De meest geschikte schelpen voor dit doel waren de triton (trompetschelp), de cassis (helmschaal) en de strombus (echte schelphoorn). Het geluid werd geproduceerd door direct in het gat te blazen en de geschikte liptechniek.

Keras of Bykani ... De keras of bykani (hoorn) was een trompet (ook bekend als de bazuin van de arme man) die werd gemaakt van een hoorn van een dier. Het instrument werd voornamelijk gebruikt door herders en legers voor het overbrengen van berichten. Het bestond uit een geperforeerde conische hoorn waaruit de kern was verwijderd en vervolgens gebakken om de toon te verbeteren.

Salpinx ... De salpinx (een soort trompet) is een instrument dat vooral in de oorlog thuishoort. Hiermee werden signalen doorgegeven. De salpinx werd ook gebruikt om mensen bijeen te roepen of als startsignaal voor een wagenrace. De salpinx is een lange smalle bronzen buis die op het eind breder wordt. Er waren speciale salpinxwedstrijden, waarbij het erom ging, wie het hardste kon blazen. Het geluid dat in deze wedstrijden voortgebracht werd, zal niet al te mooi hebben geklonken; te hard en geforceerd. De kampioenen waren soms tien kilometer verderop nog te horen.

Tympanon ... De tympanon, een platte trommel, werd altijd door vrouwen bespeeld. De tympanon was ongeveer 40-50 cm groot en kwam vaak voor samen met de aulos. De tympanon hoorde bij de cultus van Dionysus.

Rhoptron ... De rhoptron (tamboerijn) was een percussie-instrument dat voornamelijk door de Corybantes werd gebruikt in hun rituelen. Het bestond uit een ondiep houten cilindrisch frame met een uitgerekt leermembraan. Paren bronzen schijven waren geplaatst in inkepingen in het frame. Uitvoering was vergelijkbaar met die van de trommel.

Krotala ... De krotala (kleppers) behoorden tot de slaginstrumenten die een ritme aangaven. Ze lijken in vorm en geluid erg op de Spaanse castagnetten, die tegenwoordig nog gebruikt worden. Het zijn twee kleine plankjes van ongeveer 10-15 cm. Geen enkele set krotala is bewaard gebleven, de krotala zijn alleen op afbeeldingen te zien. Op de meeste afbeeldingen worden ze door vrouwen bespeeld; ook vaak door de Muzen.

Hydraulis (waterorgel) ... Het hydraulische orgel is een uitvinding van Ctesibius van Alexandrië in de derde eeuw voor Christus. Dit prototype werd verder uitgewerkt door Vitrivius, die er enkel zuigerpompen en rijen pijpen heeft bijgezet. Op de onderste basis rustte een waterreservoir. Naast dit bevond zich een pomp die in verbinding stond met een cilinder die aan het reservoir hing. Boven deze bak bevond zich een windkas waarin de lucht dan terechtkwam. En helemaal bovenaan had je de pijpen. Het gemiddelde aantal is acht, maar het kan soms gaan tot 18 met vier verschillende registers.

naar boven


Romeinse muziekinstrumenten

Tibia ... Benen dubbelrietpijp uit het oude Rome.

Cornu ... Een Romeinse hoorn die in de legioenen werd gebruikt om commando's aan de troepen door te geven.

Lituus ... J-vormig militair instrument van metaal.

naar boven